Hoe maken we arbeid financieel aantrekkelijk voor werklozen?

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Als we de werkloosheidsuitkeringen welvaartvast maken, worden werklozen minder aangezet tot het zoeken van een job, zo vrezen sommigen. En niet onterecht. Werklozen die overstappen naar een deeltijdse baan, winnen er te weinig bij. Extra fiscale maatregelen kunnen dat verhelpen.

Anita is een alleenstaande moeder met twee kinderen. Ze werkt sinds twee jaar als kassierster in een kleine supermarkt. Daarmee kwam voor haar een einde aan jarenlange werkloosheid. Zes jaar geleden had ze ook al besloten om een baan te zoeken, maar ze berekende al snel dat een job als kassierster – dicht bij het minimumloon – haar netto 6 % meer zou opleveren dan haar werkloosheidsuitkering. Ze moest dan namelijk ook de opvangkosten voor haar twee kinderen zien te betalen. In 2004 was de situatie iets comfortabeler. Op het einde van de maand stond er 18 % meer op haar rekening dan toen ze van een werkloosheidsuitkering moest leven. Eigenlijk zou ze netto iets meer moeten verdienen, maar ze zat nog altijd met de kosten voor kinderopvang. Bovendien verloor ze, nadat ze zes maanden aan het werk was, de verhoogde kinderbijslag waar ze als werkloze alleenstaande moeder recht op had. Onlangs vernam ze dat die verhoogde kinderbijslag nu gedurende twee jaar zal worden uitgekeerd. Dat zal voor haar natuurlijk een slok op de borrel schelen. Werken is voor Anita dan toch interessanter dan stempelen.

Het voorbeeld van Anita is een veel gehoorde klacht: werklozen verdienen vaak amper meer dan een uitkering wanneer ze beslissen weer aan de slag te gaan. Dat geldt zeker voor de laagste inkomens. Daardoor ontstaat de zogenaamde werkloosheidsval: het is interessanter om werkloos te blijven dan een baan te zoeken. En op dat vlak scoort ons land in internationale vergelijkingen niet al te best.

Fors boven Europees gemiddelde

Om de werkloosheidsval te meten, wordt de zogenaamde effectieve marginale belastingvoet gebruikt. Die lag in België in 2003 op 90,30 %. Dat betekent dat wie weer aan de slag gaat, 90 % van zijn extra inkomsten moet afgeven omdat hij belastingen en sociale bijdragen moet betalen en geen uitkering meer krijgt. Wel wordt de werkloosheidsval kleiner naarmate de werkloosheid langer duurt. Voor wie meer dan één jaar werkloos is, daalt de val tot 80,50 %. België komt echter een stuk boven het Europese gemiddelde van 78,5 % uit. De werkloosheidsval is in België in 2001-2003 ook licht toegenomen, van 89 tot 90 %. De lichte afname tussen 2002 en 2003 kon de stijging van daarvoor niet ongedaan maken.

De stijging is het gevolg van een toename van de werkloosheidsuitkeringen sinds begin 2002. Vandaar dat vooral de werkgevers geregeld knipperlichten laten branden. Zo waarschuwt het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) keer op keer dat maatregelen om de werkloosheidsval te verkleinen bij een verhoging van de werkloosheidsuitkeringen hun effect verliezen, waardoor zich dan nieuwe maatregelen of een versterking van de bestaande maatregelen opdringen om het verschil weer groter te maken.

“Daarom werd tijdens de recente discussie over de welvaartsaanpassing van de uitkeringen erop toegezien dat de middelen die de regering beschikbaar stelde, niet zouden leiden tot een algemene en onvoorwaardelijke verhoging van de werkloosheids- en wachtuitkeringen,” zegt Bart Buysse van het sociaal departement van het VBO. “Zo’n verhoging moeten we absoluut vermijden, omdat dit het verschil met het nettoloon verkleint en de overgang naar werk minder aantrekkelijk maakt. We zouden dan nieuwe maatregelen nodig hebben om ervoor te zorgen dat loontrekkenden meer van hun nettoloon overhouden, wat een bijkomend prijskaartje heeft. Het VBO heeft erover gewaakt dat er geen nieuwe werkloosheidsvallen werden gecreëerd of dat bestaande vallen zouden worden bestendigd of versterkt.”

Alleen in een aantal bijzondere gevallen werd een lichte verhoging van de uitkeringen aanvaard, om ervoor te zorgen dat de minimumuitkeringen niet onder het peil van het leefloon terechtkomen of dat de uitkeringen de werkloze en zijn gezin een minimum aan financiële middelen bieden voor een menswaardig bestaan. Buysse: “De welvaartsaanpassingen zijn vooral gericht op zij die dat het meest nodig hebben. Ze moeten hoofdzakelijk worden gezien in het kader van de armoedebestrijding.”

Minimale winst: 15 % boven uitkering

Buysse probeert de zaken positief te bekijken en benadrukt dat er de voorbije jaren een hele resem van maatregelen werd genomen om de werkloosheidsvallen te beperken. En dat heeft sinds 1999 wel degelijk voor een verschil gezorgd.

Om de werkloosheidsval op een relevante manier te kunnen analyseren, is het aanbevolen na te gaan wat de netto-inkomenstoename is bij de overgang van de ene situatie naar de andere. Verdien je als partner meer geld als je pakweg als koppel met één inkomen en kinderen ten laste overstapt naar een deeltijdse job? Algemeen genomen is een inkomenstoename van 15 % nodig om mensen ertoe aan te zetten zich op de arbeidsmarkt te begeven. Terwijl er in 1999 nog verschillende categorieën onder die 15 % vielen, is de kloof nu verdwenen of aanzienlijk verkleind.

Maatregelen om de werkloosheidsval tegen te gaan, gingen van een kinderopvangtoeslag voor alleenstaande moeders tot een mobiliteitstoeslag en de afbouw (voornamelijk sinds 2004) van het PWA-stelsel waarin werklozen dreigen vast te zitten en de vervanging van de regeling van de dienstencheques. Een van de belangrijkste wijzigingen was het invoeren in 2001 van het belastingkrediet. Mensen met een jaarinkomen tussen 3190 en 16.960 euro zouden in aanmerking komen voor een maximale korting van 260 euro per jaar.

Deeltijdse arbeid blijft in de kou

Het belastingkrediet werd in 2004 afgeschaft en vervangen door de werkbonus. Het gaat hier om een vermindering van de werknemersbijdragen voor lage inkomens. Ze houden dus netto meer over. In 2006 bedraagt de werkbonus maximaal 140 euro. Een maximumbedrag dat wordt toegekend aan werknemers met een bruto-inkomen tot 1258,88 euro per maand. Voor hogere inkomens wordt de werkbonus geleidelijk tot nul herleid. Dat gebeurt nu bij een maandinkomen van iets meer dan 2000 euro. “Dat zijn bijna gemiddelde lonen,” benadrukt Buysse. “De werkbonus, fiscale hervormingen, indexeringen en aanpassingen van het minimumloon hebben het nettobedrag van het minimumloon in tien jaar tijd liefst met bijna 30 % doen toenemen.”

Voor deeltijdse arbeid worden dan weer het maximumbedrag en de inkomensgrenzen proportioneel berekend. Wie werkt voor het minimumloon, betaalt daardoor geen sociale bijdragen meer. Voor iets hogere inkomens zullen de gemiddelde tarieven geleidelijk tot 13,07 % toenemen. Door de invoering van de werkbonus zijn de deeltijds werkenden door de band slechter af dan voordien. En laat het nu bij deze mensen zijn dat de val nog het sterkst speelt.

In het jongste jaarverslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid blijkt dat in een hele reeks van typegevallen de val in vijf jaar tijd (tussen 1999 en 2004) aanzienlijk verkleind is. Een alleenstaande werkloze met kinderopvangkosten die in 1999 ging werken voor het minimumloon, leed in 1999 een inkomensverlies van 4 %. In 2004 steeg het netto-inkomen met 5 %. Nog altijd te laag, net als de koppels met één inkomen en kinderen, waar de toename van het inkomen bij het minimumloon iets lager ligt dan de grens van 15 % (zie tabel: Waar speelt de werkloosheidsval?).

Het gebrek aan financiële prikkels houdt verband met het verlies van de verhoogde kinderbijslag wanneer men een job aanvaardt. Dat werd ondertussen wel verholpen. In 2000 besliste de overheid een verhoogde kinderbijslag door te voeren voor zes maanden voor werklozen die opnieuw aan de slag gaan. En tijdens het recente akkoord over de welvaartvastheid van de uitkeringen werd besloten om de doorbetaling van verhoogde kinderbijslag gedurende twee jaar te garanderen voor bepaalde werklozen met een geringe uitkering.

Geen reden tot juichen

België zet dus wel stappen in de goede richting, maar volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is er geen reden tot juichen. Uit een onderzoek blijkt dat de gemiddelde daling van de effectieve marginale belastingvoet op arbeidsinkomen met 20 % slechts geleid heeft tot een 10 % hogere kans om uit de werkloosheid te stromen. Zeker voor deeltijds werk dringen zich maatregelen op. Neem bijvoorbeeld een gezin met een werkloosheidsuitkering als enig inkomen. In dat geval kan de overgang naar werk van de partner ervoor zorgen dat het gezinshoofd in een minder gunstig uitkeringsstatuut terechtkomt. Bij overgang van de partner naar een kleine deeltijdse tewerkstelling, kan dit leiden tot een inkomensverlies dat soms tot 10 of 20 % oploopt. “Het verder optrekken van de drempel van het nettoloon dat de partner van een gezinshoofd mag verdienen, moet dat verhelpen,” benadrukt Bart Buysse.

Ook voor gezinnen waarin de partner werkt, leidt het aanvaarden van een deeltijdse baan tegen het minimumloon tot een inkomenstoename die minder dan 15 % bedraagt. De berekeningen die de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid hierover maakte, zijn veelzeggend: als het een halftijdse job betreft en aanvankelijk de maximale uitkering werd verkregen, wordt de drempel van 15 % voor gezinnen zonder kinderen ten laste slechts overschreden vanaf 170 % van het minimumloon. De inkomensstijging valt nog beperkter uit als de werkloze overgaat naar een deeltijdse baan tegen 32 %. In dat geval blijft de inkomenswinst zelfs bij een loon tegen 200 % van het minimumloon onder de 15 %.

Nieuwe belastingschalen

Tel daar de onduidelijkheid bij die blijft bestaan over wat mensen echt zullen verdienen en sommigen durven zich gewoon niet op de arbeidsmarkt aan te bieden. “Er is nood aan een hervorming van het fiscale systeem,” zegt Geert Janssens van VKW Metena. “Transparantie is belangrijk. De belastingbetaler moet duidelijkheid krijgen over zijn inkomen als hij gaat werken.”

Daarom ontwikkelde VKW Metena een denkpiste om een aantal hervormingen door te voeren in de personenbelasting. Met de werkbonus werden zoals gezegd al stappen in de goede richting gezet, maar het kan nog beter. Janssens wordt daarin trouwens bijgetreden door Marc De Vos, directeur van de denktank Itinera Institute, die stelt dat “belastingvrije sommen of een gerichte vermindering van werknemersbijdragen het loon van de laagverdieners kan opdrijven zonder de loonkosten te verhogen.”

VKW Metena denkt aan een nieuw fiscaal systeem met nieuwe belastingsschalen. Tussen 0 en 10.000 euro zou een marginale belastingvoet van 0 % gelden, tussen 10.000 en 12.000 euro 25 %, tussen 12.000 en 15.000 euro 35 %, tot 50 % vanaf 20.000 euro. Janssens: “We voeren nieuwe belastingschalen in en behouden het belastingvrije minimum in zijn huidige vorm. Voor beroepsinkomens verdubbelen de toeslagen op de sommen voor het eerste en het tweede kind. Daarnaast komt er voor beroepsinkomens een onvoorwaardelijk belastingkrediet per kind van 500 euro per persoon. We introduceren ten slotte een beroepskrediet voor lage inkomens. Alle inkomens tussen 8000 en 15.000 euro krijgen een terugbetaalbaar krediet van 25 %.”

Dat er voor 8000 euro gekozen wordt als minimum voor het inkomenskrediet is om te vermijden dat deeltijdse of voltijdse werkers hun arbeidsaanbod te veel zouden terugschroeven, omdat dit de deur openzet voor minder werken voor gelijk loon. Deeltijds werk wordt hier gestimuleerd. De transparantie van dit systeem moet volgen uit het feit dat werken altijd meer dan voldoende loont ten opzichte van inactiviteit. Eigenlijk zou de overheid in dit scenario een ‘belasting-terug-garantie’ moeten aankondigen. Wie bijvoorbeeld dertig uur per week werkt tegen het minimumloon of meer, zou altijd meer moeten verdienen. Zo niet garandeert de overheid dat ze het verschil bijpast bij de eindeafrekening met de fiscus. De kostprijs van deze denkpiste komt uit op 5,4 miljard euro en genereert een groter aantal mensen dat zich op de arbeidsmarkt aanbiedt met een loon rond de grens van 10.000 tot 12.000 euro per jaar, vooral bij alleenstaanden die tot ruim 30 % inkomenswinst zouden kunnen bereiken. Bij gezinnen ligt die winst iets lager (tot maximaal 24 %). Janssens: “Het hogere arbeidsaanbod zou meteen een mogelijkheid zijn om een groot deel van de openstaande vacatures van de VDAB in te vullen.”

We moeten wel benadrukken dat het hier om een aanpak van de financiële vallen gaat. Er is ook nog het probleem van de vraag naar goede vorming en een activerend arbeidsmarktbeleid. Ook moeten we rekening houden met de verstrengde controle op werklozen. Zo komen werklozen niet enkel om financiële redenen opnieuw op de arbeidsmarkt terecht. Ten slotte zijn sommige mensen aanvankelijk ook bereid om minder te verdienen om daarna betere carrièrekansen te krijgen.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content