Het stadionverdriet van België
Polen en Griekenland spelen volgende week de openingsmatch van het EK voetbal. De Polen bouwden voor de gelegenheid een state-of-the-artstadion met 58.000 zitjes. Onze voetbalclubs zitten daarentegen in een Catch 22. Ze hebben een modern stadion nodig om te kunnen groeien, maar het geld ontbreekt om te investeren in die broodnodige infrastructuur.
De strijd is gestreden, de rust keert terug in de voetbalarena’s. Hoewel: in het Constant Vanden Stock-stadion mogen de supportersgezangen dan al lang uitgegalmd zijn, nu zorgen bouw- en afbraakwerken er voor hoge decibels. Het stadion van landskampioen RSC Anderlecht krijgt een bescheiden facelift. “Om te voldoen aan de eisen van de Europese voetbalbond UEFA”, legt manager Herman Van Holsbeeck uit. In een latere fase wil Anderlecht het stadion uitbreiden met een extra ring om de capaciteit op te drijven tot 30.000 zitplaatsen. “Meer mag niet op de huidige site”, vervolgt van Holsbeeck. “Dat gaat om een serieuze investering, maar eigenlijk is het een pleister op een houten been. Een ploeg als Anderlecht heeft nood aan een stadion met meer faciliteiten en een grotere capaciteit.”
Anderlecht koestert al langer ambities voor een nieuw stadion op een andere locatie, maar het kan of wil niet langer wachten op een beslissing van de Brusselse beleidsmakers. Rivaal Club Brugge heeft al wel een locatie, het Chartreuse-gebied, maar daar is het dossier terug naar af na een schorsing door de Raad van State van drie deelgebieden van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De club van Bart Verhaeghe, ook voorzitter van het vastgoedbedrijf Uplace, wenst niet te communiceren over het stadiondossier tot de overheid de volgende stap heeft gedaan in het opnieuw opstellen van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Ook in Antwerpen blijft het wachten op een nieuw stadion. Met de nog verscherpte rivaliteit tussen Beerschot en tweedeklasser Antwerp lijkt een gemeenschappelijk stadion op Petroleum Zuid, zoals de stad het wil, verder weg dan ooit.
Het gevolg van al dat getalm is een erg belabberde stadioninfrastructuur. Op Europees niveau glijden we steeds verder af nu ook Polen en Oekraïne, de organisatoren van het Europees Kampioenschap dat over een week begint, ons zijn voorbijgesneld. Nochtans heeft ons land ook zo’n momentum gekend: Euro 2000. In Nederland was het EK het startschot voor een bijna complete metamorfose van de stadioninfrastructuur van de eredivisieploegen. In België kregen enkele stadions een opknapbeurt. “We zijn het enige land dat geen gebruik heeft gemaakt van de hefboom van zo’n groot toernooi”, betreurt Beerschot-voorzitter Patrick Vanoppen. De studie European Stadium Insight 2011 van KPMG bevestigt die stelling. In Portugal, Nederland, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland – in de voorbije twaalf jaar gastlanden van een groot toernooi – ligt de gemiddelde ouderdom van de stadions een pak onder het Belgische gemiddelde (zie grafiek).
Overheid en markt falen
Aan plannen voor nieuwe voetbaltempels nochtans geen gebrek. Maar ook hier speelt de ‘wet van Elsschot’ die stelt dat tussen droom en daad wetten en praktische bezwaren in de weg staan. Voor Trudo Dejonghe, docent sporteconomie aan Lessius Antwerpen, draagt de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid: “In andere landen werkt de overheid mee, bij ons werkt ze tegen. Neem Nederland: daar zijn bijna alle stadions gefinancierd met overheidsmiddelen en geen haan die daarnaar kraait.” Vooral de regeldrift en de ingewikkelde procedures zijn volgens Dejonghe een hardnekkige rem op de stadionontwikkeling. “Tot ongeveer de jaren zeventig was de ruimtelijke ordening zeer laks. Maar als reactie op dat laissez-faire is de slinger te ver doorgeslagen. Vandaag is het gewoon heel moeilijk om nog een groot bouwproject te realiseren.”
Voor alle duidelijkheid: Dejonghe heeft het over de situatie in Vlaanderen. In Wallonië ontwaart hij een heel andere houding tegenover stadionontwikkeling. “Het gaat er vlotter. In Wallonië bestaat er bijvoorbeeld een permis unique. En er kan meer in Wallonië. Dat heeft ook met een duidelijker politiek landschap te maken; je hebt er twee grote partijen, MR en PS, en die zijn beide nogal sportminded.” Wat bij menige Vlaamse club tot wrevel leidt, want ze zien er een vorm van competitievervalsing in. Zakenman en Standard-voorzitter Roland Duchâtelet noemt die communautaire tegenstelling overroepen. “Sinds ik deze club heb overgenomen, hoor ik Standard alvast niet meer vernoemen in die context; vroeger was dat ook de regel. In Vlaanderen vloeit er overigens ook overheidsgeld naar stadions.”
Schaalgrootte speelt de Belgische clubs op verschillende terreinen parten. Met een bevolking van 11 miljoen voor zestien eersteklasseclubs is het natuurlijke hinterland relatief klein. We hebben ook geen grote gemeenten en steden, waardoor de financiële draagkracht van de lokale overheid meestal beperkt is. Wim Lagae, hoofddocent sportmarketing aan de KU Leuven en Lessius Antwerpen, wijst er ook op dat ons land weinig grote bedrijven telt. “Dat maakt naamsponsoring minder gemakkelijk”, zegt hij. “In de Bundesliga hebben acht clubs een naamsponsor voor hun stadion. Ook in Nederland zijn er verschillende voorbeelden. Bij ons heb je alleen de Cristal Arena van Genk en Argos Oil van KV Mechelen.”
Trudo Dejonghe ziet een rol weggelegd voor de overheid. “De overheid moet tussenbeide komen als de markt faalt. Wel, we zien dat de markt faalt bij het creëren van grootschalige sportinfrastructuur. Het tegenargument dat voetballers veel verdienen klopt, maar ook artiesten worden goed betaald, en die spelen in gesubsidieerde zalen.” Hij treedt zijn collega Wim Lagae wel bij, die meent dat de overheidssteun geen blanco cheque mag zijn. “Nu out of the blue acht nieuwe stadions neerpoten, is niet realistisch en morsen met belastinggeld”, zegt Lagae. “De overheid kan wel financiële impulsen geven, maar dan moet je de clubs ook onder een soort van curatele zetten.” Lagae denkt, naar analogie met bijvoorbeeld de NBA in de VS, aan een salary cap, een afspraak over het maximale bedrag dat ploegen relatief aan lonen mogen besteden. En in publiek gefinancierde stadions zou er ook een plan moeten bestaan om de stadioninfrastructuur te kunnen benutten voor publieke doeleinden.
Het is een analyse die Patrick Vanoppen, voorzitter van Beerschot én projectontwikkelaar (Vivinvest), doet steigeren. “Het is toch niet aan de overheid om te bepalen hoe wij onze bedrijfsvoering moeten doen. De overheid moet geen stadions bouwen of financieren, want dan krijg je zo’n inmenging en het zorgt ook voor competitievervalsing. Je moet daarin de markt laten spelen. Bovendien denk ik dat de overheid in deze moeilijke tijden wel andere prioriteiten heeft. Anderzijds: voetbal heeft een grote sociaal-maatschappelijke betekenis. De overheid heeft dus wel een rol te spelen: die van facilitator. Zorgen dat de vergunningen binnen een redelijke termijn worden afgeleverd, een goede ontsluiting van het stadion.”
Inkomstenhefboom…
Niet overal zit de poort naar een nieuw stadion op slot. In Sint-Truiden bouwde ex-voorzitter Duchâtelet al twee nieuwe tribunes. De vernieuwing van het stadion gaat op Stayen gepaard met een vastgoedontwikkeling die onder meer een ondergrondse parking, enkele winkels, een hotel, kantoorruimte, een feestzaal en een fitnessruimte omvat. Ook bij Zulte Waregem, KV Mechelen (in samenwerking met Mitiska) en RAEC Mons lijken de stadiondossiers gunstig te evolueren.
In Gent is men volop aan het bouwen. Al liep het ook daar niet van een leien dakje. De eerste plannen voor het Arteveldestadion dateren al van het begin van deze eeuw, de inhuldiging is gepland voor april 2013. De Buffalo’s krijgen op de terreinen van de oude groothandelsmarkt, strategisch gelegen aan de kruising van de E17 en de E40, een stadion met 20.000 zitjes (eventueel uitbreidbaar tot 40.000). De stadioninfrastructuur wordt er geflankeerd met een vastgoedontwikkeling die onder meer kantoren, een groothandelsruimte (Brico) en een hotel combineert.
Manager Michel Louwagie windt er geen doekjes om: de nieuwe stadioninfrastructuur moet AA Gent in staat stellen om het werkingsbudget gevoelig op te krikken. Het is die potentiële hefboom die clubleiders doet dromen van een nieuw stadion. Professionele voetbalploegen halen hun inkomsten grosso modo uit vijf bronnen: stadionaccommodatie, transfers, merchandising, sponsoring en televisierechten. Door de kleine Belgische markt en de beperkte internationale uitstraling van onze clubs zijn de inkomsten uit merchandising, sponsoring en televisierechten in vergelijking met de meeste andere Europese competities beperkt. “Dat geldt met name voor de televisierechten”, zegt Antwerp-secretaris Paul Bistiaux. “En nog meer omdat we in België met een taalbarrière zitten. In Vlaanderen spreek je dan over een publiek van 6 miljoen mensen. Vergelijk dat met de 16 miljoen in Nederland….” Resten nog de transfers en de stadioninfrastructuur. De transfergelden zijn vooral een resultante van sportief succes. Vermits er in het professionele voetbal een vrij lineair verband is tussen werkingsmiddelen en sportief succes, moeten dus eerst de inkomsten omhoog.
Wat ons terugbrengt bij de exploitatie van de stadioninfrastructuur. Investeren in een nieuw of een vernieuwd stadion blijkt een boost te geven aan de toeschouwersaantallen. Volgens onderzoek van Trudo Dejonghe steeg het stadionbezoek tussen 1998 en 2012 in Duitsland met 38 procent en in Nederland zelfs met 49 procent. Vooral gezinnen met kinderen zorgen in veiligere en comfortabele stadions voor hogere toeschouwersaantallen.
De onderzoekers van KPMG suggereren ook een verband tussen sportief succes en stadiongebruik. De meeste Europese topclubs zijn eigenaar van hun stadion en de toppers genereren bovendien een disproportioneel deel van hun inkomsten uit de exploitatie ervan. De absolute koploper is Arsenal dat uit zijn nieuwe Emirates Stadium (60.000 plaatsen) zowat 42 procent van zijn inkomsten puurt. Alleen is het aandeel van de klassieke ticketverkoop daarin slinkend. Een modern stadion is immers veel meer dan een voetbaltempel. Restaurants, cafés, winkels en kantoren, een hotel maken er een plek van die zeven dagen op zeven leeft. Zo’n (succesvol) aanvullend programma zorgt voor extra huur- of exploitatie-inkomsten. Maar een modern stadion laat clubs ook toe om de voetbalgerelateerde inkomsten op te krikken. Supporters krijgen toegang tot meer horecafaciliteiten of brengen op voetballoze dagen een bezoek aan het clubmuseum. En vooral in het businesssegment is er vaak nog een grote marge om via de verhuur van corporate boxes, premium seating, conferentiefaciliteiten enzovoort de inkomsten te verhogen. “Infrastructuur is cruciaal en belangrijker dan ooit”, bevestigt Daniël Pairon, Partner KPMG Asset Management & Sports Practice. “De supporters maar ook en vooral de bedrijven/sponsors zijn veeleisender geworden. Sponsors willen zich kunnen identificeren met een club die een zeker imago heeft en het stadion speelt daar een belangrijke rol. Het is het visitekaartje van de club.”
… of financiële strop
Een modern stadion is dus een instrument om de clubkas te spekken. Alleen vraagt het ook een zware investering. En tegenover het uitzicht van nieuwe inkomsten staan ook – soms onderschatte – exploitatiekosten. In een stadionontwikkeling die mikt op huurinkomsten van kantoren, winkels enzovoort, moet ook rekening gehouden worden met het risico op leegstand. Een waarschuwing is dus op zijn plaats: voor armlastige clubs kan een – zelf gefinancierd – nieuw stadion evengoed de doodsteek als de redding betekenen. Daniël Pairon zet zelfs vraagtekens bij stadioninvesteringen door de topclubs. “Onze Belgische clubs moeten investeren in het sportieve en de organisatie, niet in de infrastructuur. In de grote competities werkt dat wel, maar de Belgische clubs missen schaalgrootte. Ze hebben niet de omvang en de middelen om vanuit de meeropbrengsten de lasten van die infrastructuurinvestering te dragen. Daarom pleiten we voor een private ontwikkeling buiten de club of via privaat-publieke samenwerking. Zo worden de lasten van de club in de investering beperkt, maar kan ze toch profiteren van de voordelen van een moderne infrastructuur, die, naast de veiligheidsvereisten, beantwoordt aan de comforteisen van supporters en sponsors.”
“Het is een heel moeilijke oefening”, bevestigt Herman Van Holsbeeck. “Ik heb bij Lierse en RWDM ervaren dat het grote risico’s met zich brengt. En wat heb je aan een nieuw stadion als je geen ploeg meer hebt?” Wim Lagae en Trudo Dejonghe pleiten, zeker voor de kleinere clubs, voor realiteitszin. Dejonghe: “Als je gemiddeld 4000 toeschouwers trekt, waarom zou je dan een stadion van 8000 zitjes bouwen? Excelsior Rotterdam heeft een stadion met 3500 zitjes. Dat beantwoordt perfect aan de noden van die ploeg.”
“Veel clubs benutten de bestaande capaciteit nog niet optimaal”, vult Lagae aan. “Door gewoon de basics van de marketing toe te passen, de P’s – product, plaats, prijs, promotie, personeel en processen – moet het mogelijk zijn om meer toeschouwers te lokken en om die mensen ook meer te laten consumeren. Als je met een marketingbril kijkt en je vergelijkt dan een voetbalavondje met entertainmentconcurrenten zoals een bio-scoopbezoek, dan stel je vast dat onze clubs veel kansen laten liggen.”
Ook Roland Duchâtelet heeft bedenkingen bij zware stadioninvesteringen. De plannen voor een nieuw stadion in Luik zitten alvast even in de koelkast. “Ik geef me een paar jaar tijd om dat stadiondossier grondig te bestuderen. Ik wil de stad Luik beter leren kennen en het potentieel van de club correct kunnen inschatten. Maar als ik de rekening nu maak, zie ik niet in hoe we zo’n investering kunnen terugverdienen. Ons stadion is groot genoeg.” Hij betwijfelt ook of een voetbalstadion uit vastgoedoogpunt een interessante investering is. “Op Stayen is de rendabiliteit van het vastgoed zeer laag; we komen aan 2 procent. Met het programma dat nog op stapel staat, hopen we dat naar 3 procent te kunnen brengen. Maar het blijft hoe dan ook moeilijk. Dat komt vooral omdat een stadion veel vierkante meters telt die eigenlijk niet renderen: inkomhallen, grote trappartijen met vluchtwegen en al de zitjes die maar om de twee weken worden gebruikt.”
Patrick Vanoppen is ervan overtuigd dat een nieuw stadion wel een financieel haalbare kaart en rendabel project kan zijn voor Beerschot. “Ik ken de analyses die spreken over een kostprijs van 2000 euro per zitje, maar ik heb ondertussen al een aantal stadions gezien die gebouwd zijn voor veel minder geld. Ook de kostprijs van een overdekt stadion is de jongste jaren erg gunstig geëvolueerd. En langs de inkomstenzijde: we plannen een stadion met veel faciliteiten die dagelijks gebruikt worden zoals catering, congresfaciliteiten, kantoorruimten… We hebben ons huiswerk gemaakt.”
LAURENZ VERLEDENS
“In andere landen werkt de overheid mee, bij ons werkt ze tegen” Trudo Dejonghe, sporteconoom
“Infrastructuur is cruciaal en belangrijker dan ooit” Daniël Pairon, KPMG Asset Management & Sports Practice.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier