De moeilijke migratie naar werk

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De werkzaamheidsgraad van de niet-EU-immigranten in België is met 45 procent bedroevend laag. En dat op een moment dat 10.000 extra asielzoekers zich op de Vlaamse arbeidsmarkt zullen aanbieden. Hun kansen op een baan zijn beperkt.

Dit jaar wil de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) 10.000 extra asielzoekers met een traject op maat aan een baan helpen.Vier maanden na hun aankomst en registratie in België krijgen asielzoekers toegang tot de arbeidsmarkt, vroeger was dat zes maanden. Zij kunnen aan de slag met een arbeidskaart C.

Op verzoek van Vlaams Belang-parlementslid Chris Janssens gaf Vlaams minister van Werk Philippe Muyters (N-VA) een toelichting over de beroepenlijst van de asielzoekers. De cijfers tonen aan dat de asielzoekers en erkende vluchtelingen lager opgeleid zijn dan de gemiddelde inburgeraar. 47 procent heeft geen diploma of enkel een diploma lager onderwijs. Wat de beroepen betreft worden ‘winkelier, kleine zelfstandige en handelaar’ (13%) het vaakst vermeld. Dan volgen huisman/huisvrouw (11%), winkel- of horecabediende (9%) en student (9%). Onder de vluchtelingen bevinden zich 68 ingenieurs of architecten (0,6%), 47 artsen (0,4%) en 28 advocaten of rechters (0,25%). “Het verhaal dat het hier in grote mate om hoogopgeleiden gaat kan nu wel definitief naar de prullenmand worden verwezen”, oordeelt Janssens.

De Nationale Bank (NBB) ziet dat anders. In juni publiceert ze een studie over de economische impact van de vluchtelingencrisis op de Belgische economie, maar vorige week lichtte ze al een tipje van de sluier op. De huidige groep asielzoekers is volgens de NBB hoger geschoold dan vroegere groepen vluchtelingen. Hun scholingsniveau blijft wel lager dan dat van de Belgen en de aan hun diploma verbonden vaardigheden zijn niet altijd in overeenstemming met wat in België wordt verwacht. Toch verwacht de NBB dat de migratie een positief economisch effect zal hebben op de groei, naar rato van 0,1 procent van het bbp. Maar veel zal afhangen van de mate waarin de asielzoekers een baan hebben. De NBB verwacht dan ook dat de werkgelegenheidsgraad van de erkende asielzoekers op termijn laag blijft: tot 40 procent na vijf jaar aanwezigheid op het grondgebied.

Grote kloof

Niet echt een fraai vooruitzicht. De arbeidsmarktsituatie van immigranten in België is nu al bedroevend. De werkzaamheidsgraad van de niet-Europese staatsburgers bedraagt in België 45,5 procent. Het Europese gemiddelde is 56,5 procent. De werkzaamheidsgraad van immigranten uit EU-landen ligt wel relatief hoog: 63 procent, tegenover 67 procent voor de Belgen. De kloof in werkgelegenheidsgraad tussen de Belgen en niet-Belgen van buiten de EU valt op: de werkzaamheidsgraad van de Belgen ligt 23,1 procentpunt hoger. De gemiddelde Europese kloof bedraagt 14 procentpunt, zo leert het jaarverslag van de Nationale Bank.

Die lage percentages zijn gemiddelden die grote verschillen maskeren. Slechts 37 procent van de vrouwen uit de immigratie is hier professioneel actief. Zij die een baan hebben, bevinden zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zo’n 30 procent van de werkende Belgen heeft een laagbetaalde of een tijdelijke baan. Bij de werkende immigranten is dat 55 procent.

Om de zwakke situatie van de niet-EU-burger op de Belgische arbeidsmarkt te begrijpen, mogen we ons niet blindstaren op de asielzoeker, de vluchteling of de migrant in het algemeen. De achterstelling op de arbeidsmarkt is niet alleen een probleem van de niet-Europese migranten, maar ook van hun nakomelingen. De werkzaamheidsgraad van de tweede generatie is met 59,5 procent nog altijd een stuk lager dan het nationaal gemiddelde (67%). In bepaalde wijken van Brussel neemt de jongerenwerkloosheid Zuid-Europese proporties aan: 40 procent van de -25-jarigen heeft er geen baan. Dat is vooral het geval in wijken met een sterke allochtone concentratie.

Te hoge minimumlonen

Aan de oorzaken van de zwakke arbeidsmarktpositie van immigranten en hun nakomelingen hebben instellingen als de denktank OESO en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) al ettelijke studies gewijd. De taalachterstand en het gebrekkige opleidingsniveau zijn belangrijke oorzaken. De helft van de niet-Europese migranten in België heeft de middelbare studies niet afgewerkt. Slecht een kwart heeft een diploma hoger onderwijs.

Er wordt vaak verwezen naar een beter functionerend onderwijs als oplossing voor het probleem. Zo moet er volgens de OESO meer werk worden gemaakt van stageformules waarbij jongeren tijdens hun studies al aan de slag kunnen in een bedrijf en beroepservaring kunnen opdoen. Maar dat argument geldt niet alleen voor allochtonen, het is ook een van de oorzaken van de moeilijke doorstroming van autochtone laaggeschoolden naar de arbeidsmarkt. Volgens de OESO is de lage tewerkstelling van de niet-EU-immigranten slechts in beperkte mate terug te voeren tot het onderwijs.

Ook de werking van de Belgische arbeidsmarkt speelt een rol. Ondanks de maatregelen van de regering-Michel blijven de loonkosten hoog en daar zijn vooral de lagere inkomens het slachtoffer van. De OESO verwijst in een studie over de oorzaken van de lage werkzaamheidsgraad van de immigranten in België naar de nog altijd hoge Belgische minimumlonen. Het Belgische minimumloon is met 1501 euro bruto per maand bij de hoogste in Europa. Het is een drempel om mensen tegen een laag loon aan te werven. Ook de rigide Belgische arbeidsmarkt speelt een rol. Dat verklaart waarom niet alleen immigranten of allochtonen, maar ook mensen uit andere kansengroepen (allochtonen, 55+) het moeilijk hebben een baan te krijgen.

Een andere oorzaak is discriminatie. Verschillende arbeidsmarktstudies vermelden discriminatie inderdaad als een van de oorzaken van de zwakke arbeidsmarktpositie van immigranten. Zo heeft in Vlaanderen slechts 5 procent van de bedrijven een diversiteitsplan. Maar ook dat cijfer moet worden gerelativeerd: van de bedrijven met meer dan 200 werknemers heeft 30 procent een diversiteitsplan. De OESO wijst er in haar studie over de integratie van immigranten op de Belgische arbeidsmarkt op dat discriminatie niet speelt zodra knelpuntberoepen moeten worden ingevuld. Wel pleit de instelling ervoor de overheidsdiensten open te stellen voor niet-EU-inwijkelingen.

Weinig actieve migratie

Het debat rond immigranten en de arbeidsmarkt ligt gevoelig, waardoor sommige aspecten ervan in het verleden amper of niet in de discussie werden opgenomen. Een van de belangrijkste oorzaken van de zwakke positie van immigranten op de arbeidsmarkt is dat immigratie naar België vaak niets met werk te maken heeft. Slechts 10 procent van de immigratie naar België is actieve immigratie, immigratie gericht op een baan. De OESO vindt dat de regeling rond actieve immigratie, die vooral over hooggeschoolden gaat, in België versoepeld moet worden.

13,1 procent van de immigratie heeft te maken met studies, 24,2 procent gebeurt om humanitaire redenen zoals asiel, 52,7 procent is gezinshereniging. De actieve migratie (23,1 % voor werk en studeren) ligt in ons land veel lager dan het Europese gemiddelde: 44,5 procent (zie grafiek Migratie in België is vooral passieve migratie).

De oververtegenwoordiging van de familiehereniging is een belangrijke oorzaak van de lage werkzaamheidsgraad van immigranten. Ook de culturele factor, die vaak onder de mat wordt geveegd, speelt een rol. Volgens een studie van Itinera van 2014 over de Belgische arbeidsmarkt is er sprake een aanbodprobleem: “De lage werkzaamheidsgraad van migranten wordt voor een groot stuk verklaard doordat zij zich proportioneel veel minder aanbieden op de arbeidsmarkt. Ze zoeken weinig werk. Degenen die dat wel doen en zich dus aanbieden vinden moeilijk werk. Zij die werk vinden zitten vaak in weinig aantrekkelijke of weinig duurzame functies of arbeidsstatuten.”

De huwelijkspatronen maken dat de integratie wordt bemoeilijkt, omdat immigranten er vaak de voorkeur aan geven partners uit hun thuisland aan te trekken die geen band hebben met de Belgische arbeidsmarkt. Een ander probleem is dat de migranten vaak geen netwerk hebben buiten de eigen gemeenschap. Dat verklaart ook het gebrek aan opwaartse mobiliteit tussen de generaties. Allochtonen van de tweede of derde generatie moeten op de arbeidsmarkt vaak van nul beginnen.

In zijn boek Free to Work – vijf jaar oud maar nog altijd actueel – windt arbeidsmarktexpert Jan Denys (Randstad) er geen doekjes om. Hij verwijst naar de opvoeding van veel allochtonen: “Er is ook sprake van attitudeproblemen die een gevolg zijn van opvoedingsproblemen in heel wat allochtone gezinnen. Veel jonge, mannelijke allochtonen groeien op als kleine tirannen. Dat zorgt voor spanningen op school en is niet bevorderlijk voor een succesvolle integratie op de arbeidsmarkt. De meeste allochtonen beschikken ook niet over een groot netwerk dat hen kan helpen op de arbeidsmarkt. Allochtonen die autochtonen in hun netwerk hebben, presteren beter op de arbeidsmarkt.” Ook rollenpatronen spelen een rol, net als de ouderlijke verantwoordelijkheid bij de opvoeding.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content