De investeringsmotor blijft sputteren

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De Nationale Bank verwacht dat bedrijven dit jaar 2,5 procent meer investeren dan vorig jaar. Daarmee lijkt de negatieve trend gekeerd. Maar de Belgische bedrijfsinvesteringen blijven nog onder het historische gemiddelde hangen.

Het Instituut voor de Nationale Rekeningen en het Planbureau verwachten dat de Belgische economie dit jaar met 1,4 procent groeit, tegenover amper 0,2 procent in 2013. Ook de Europese Commissie gaat uit van een economische groei in België van 1,4 procent in 2014 en zelfs 1,7 procent in 2015. Een zegebulletin is het nog niet te noemen, maar al verschillende weken wijzen internationale instellingen erop dat de eurozone en dus ook België aan de beterhand zijn. Dat zogenoemde ‘broze herstel’ zou bedrijven ertoe moeten aanzetten meer te investeren, wat op zijn beurt voor extra werkgelegenheid zorgt, productiviteitswinsten genereert en een economie opnieuw op volle toeren doet draaien.

Ook over die noodzakelijke bedrijfsinvesteringen is de Nationale Bank van België optimistisch. Ze voorspelt een stijging met 2,5 procent in 2014. Vorig jaar was er nog een daling met 0,5 procent. Die jojobeweging is al een tijdje aan de gang, al is er op langere termijn wel een duidelijke lijn te trekken: de bedrijfsinvesteringen zijn tussen 2008 en 2012 constant gedaald, een heropleving tussen midden 2011 en 2012 niet te na gesproken. Ons land is overigens geen uitzondering in Europa (zie In hetzelfde bedje ziek). In buurlanden als Frankrijk en Nederland zijn de investeringen sterker afgenomen dan bij ons.

Dat de Grote Recessie en haar naweeën een effect hebben op het investeringsgedrag van bedrijven is logisch. Maar er is meer aan de hand. Volgens economen kampt België met een structureel probleem van onderinvestering. De Belgische investeringsmotor blijft sputteren. Het aandeel van de investeringen in onze economie (de zogenoemde investeringsquote) blijft onder het gemiddelde van 13 procent voor de periode 1980-2013 (Zie grafiek België kampt met onderinvestering). Nu is het wel zo dat de bedrijfsinvesteringen in verhouding tot het bruto binnenlands product (bbp) aan het begin van de jaren tachtig extreem laag waren. Maar zelfs als we de evolutie sinds 2000 bekijken, bevindt de investeringsgraad zich onder het gemiddelde.

Capaciteit onderbenut

In elk geval tonen de cijfers duidelijk aan dat België nood heeft aan nieuwe bedrijfsinvesteringen. Economen zien verschillende oorzaken voor de investeringsdroogte. Een eerste is dat negatieve economische schokken de vraag hebben doen dalen. Al dient het meteen gezegd dat de Belgische bedrijfsinvesteringen in de nasleep van de Grote Recessie minder sterk gedaald zijn dan bij de recessies van 1980, 1992 en 2001. “Dat is in belangrijke mate te danken aan de gezonde financiële toestand van de Belgische bedrijven aan het begin van de recessie”, weet KBC-econoom Johan Van Gompel. “Maar de verzwakking van de vraag heeft de onderbenutting van de productiecapaciteit bij de bedrijven behoorlijk doen toenemen en hun rendabiliteit aangetast.”

Hoe lager de vraag, hoe minder de verwerkende nijverheid haar beschikbare capaciteit benut. Dat blijkt ook uit de cijfers (zie grafiek Minder vraag = minder investeringen). Waar ze in 2007 nog zo’n 85 procent van haar capaciteit inzette in het productieproces, is dat intussen nog maar 80 procent. Eind 2012 lag die capaciteitsbezettingsgraad ruim 6 procent lager dan het gemiddelde sinds 1980. Kortom, de machines én de werknemers in de bedrijven werkten niet op volle toeren. In de loop van 2013 was er wel opnieuw een lichte stijging in de capaciteitsbezetting. Als die trend doorzet, zou dat goed nieuws zijn. Het is van cruciaal belang voor het investeringsklimaat. Een hogere capaciteitsbezettingsgraad zet bedrijven ertoe aan uitbreidingsinvesteringen te doen. En daar ontbreekt het aan in België. “Eigenlijk doen bedrijven vooral vervangingsinvesteringen”, stelt Van Gompel.

Rendabiliteit en marges onder druk

Een ander probleem is dat de crisis geknaagd heeft aan de verkoopvolumes en de marges van de bedrijven, en hun rendabiliteit heeft aangetast. Waar de Belgische bedrijven er aan de vooravond van de Grote Recessie financieel goed voorstonden, zitten er nu veel op hun tandvlees. Een belangrijke indicator van die rendabiliteit is het bruto-exploitatieoverschot van bedrijven, ofwel de toegevoegde waarde na aftrek van lonen en het saldo van belastingen en subsidies op productie.

In 2008 bleef dat bruto-exploitatieoverschot relatief stabiel, waarna het sterk afnam vanaf 2009 (zie grafiek Schommelende winstgevendheid). Na een toename in 2011 was er in 2012 opnieuw een forse daling (-3,7 %). In 2013 volgde een stabilisatie. Die laatste is volgens de Nationale Bank niet te danken aan hogere verkoopprijzen, maar aan een tragere stijging van de loonkosten. Dat is een gevolg van de reële loonstop die de regering-Di Rupo voor 2013 en 2014 heeft opgelegd.

Het jongste jaarverslag van de Nationale Bank leert voorts dat het bruto-exploitatieoverschot dit jaar wellicht met 1,4 procent stijgt. Daarmee zou het uitkomen op 22,7 procent van het bbp, dicht bij het gemiddelde sinds 2000. Dat zou goed nieuws zijn, want bedrijven met een zwakke operationele rendabiliteit kunnen de investeringen die ze plannen, moeilijker zelf financieren.

Voor die financiering kunnen ze natuurlijk ook een beroep doen op bankkredieten. Ook die vormen een belangrijke brandstof voor investeringen. De aanhoudend lage rente is een buitenkans voor bedrijven die willen investeren. Bovendien stelt de Nationale Bank vast dat er sinds het tweede kwartaal een versoepeling van de kredietverleningsvoorwaarden aan de gang is. Die factoren zouden de investeringsmotor moeten aanzwengelen.

Investeringsklimaat

Maar er is meer nodig. Economen zijn het erover eens dat een klimaat van vertrouwen cruciaal is om bedrijven ertoe aan te zetten opnieuw te investeren. “De Nationale Bank peilt geregeld naar de investeringsplannen van bedrijven. Maar de ondernemingen zijn in de enquêtes vaak optimistischer dan in de realiteit. En we moeten realistisch zijn. 1 of 1,4 procent groei is een goede zaak, maar het leidt niet tot euforische investeringen.”

Ondernemersvertrouwen wordt overigens niet alleen bepaald door groeicijfers. Het heeft ook te maken met het algemene investeringsklimaat. Dat is niet alleen van belang voor Belgische, maar ook voor buitenlandse bedrijven die zich hier willen vestigen. Studies tonen aan dat België nog altijd een aantrekkelijke bestemming is voor bedrijven. Volgens de ‘Barometer van de Belgische attractriviteit’ van Ernst & Young bekleedt België de vijfde plaats in de lijst van de meest aantrekkelijke Europese investeringslanden. België doet daarmee beter dan een paar jaren geleden, toen het nog op de zesde plaats stond.

Maar Ernst & Young benadrukt dat die stijging vooral te danken is aan de stijgende investeringsprojecten in Wallonië. Bovendien genereren de buitenlandse investeringsprojecten steeds minder jobs. Terwijl er in 2003 per project nog gemiddeld 46,9 nieuwe jobs bij kwamen, is dat vandaag nog minder dan 20. Alle Europese landen doen het daarin beter dan België.

Volgens Geert Vancronenburg, hoofdeconoom van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), zijn de hoge Belgische loonkosten de boosdoener. Als bedrijven dan toch investeren, kiezen ze voor machines veeleer dan voor mensen. Automatisering is het ordewoord. En Vancronenburg waarschuwt: “Op middellange termijn werkt dat verhuizing van de productie in de hand. Omdat bedrijven meer en meer in gesofistikeerde machines moeten investeren, is het belangrijk dat daar ook een voldoende hoge winst tegenover staat om een aanvaardbare return op het geïnvesteerde kapitaal te kunnen blijven garanderen. Als dat niet langer het geval is, zal dat misschien niet meteen leiden tot de sluiting van bestaande vestigingen — er is nu eenmaal veel geïnvesteerd — maar bedrijven zullen er wel voor kiezen nieuwe investeringen toe te wijzen aan filialen elders in de wereld. Een vestiging waar niet meer voldoende in wordt geïnvesteerd, is op termijn ten dode opgeschreven.”

Vancronenburg voelt zich gesterkt door een recente analyse van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, die wijst op een verontrustende dynamiek voor België. Sinds het einde van de jaren tachtig daalt de rendabiliteit van het geïnvesteerde kapitaal in de industrie. Eigenlijk ziet Vancronenburg België vooral nog twee types van buitenlandse investeringsprojecten aantrekken: kleinschalige greenfieldinvesteringen (bedrijven die voor het eerst in België investeren) voor marketing en verkoop, en grootschalige — maar wel zeer kapitaalintensieve en dus sterk geautomatiseerde — uitbreidingsinvesteringen door bedrijven die al in België gevestigd zijn. “Beide typen projecten leveren niet veel extra jobs op”, zegt Vancronenburt. “Wat de grootschalige uitbreidingsinvesteringen betreft, spelen onze hoge loonkosten ongetwijfeld een zeer belangrijke rol.”

De technologiefederatie Agoria wees vorige maand nog op de noodzaak van een investeringsvriendelijk klimaat. Agoria vraagt naast het wegwerken van de loonhandicap ook maatregelen om investeringen aan te moedigen via een investeringsaftrek en het herstel van de overdraagbaarheid van de notionele-intrestaftrek bij investeringen.`

“De vennootschapsbelasting moet investeringen in materiele en immateriële activa door industriële bedrijven stimuleren”, meent VBO-topman Paul Soete. “Een van de belangrijke transformaties die de maakindustrie competitief moeten houden, is de radicale vernieuwing van de maakprocessen door de invoering van nieuwe productietechnologieën en -processen. Dat kan niet zonder een aantrekkelijk fiscaal investeringsklimaat.”

ALAIN MOUTON

We moeten realistisch zijn. 1 of 1,4 procent groei is een goede zaak, maar het leidt niet tot euforische investeringen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content