De andere hete sociale hangijzers

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

De sociale partners zijn er niet in geslaagd een nieuw herenakkoord af te sluiten over de grenzen van het stakingsrecht. Dat belooft weinig goeds voor de andere dossiers die op de tafel van de vakbonden en de werkgevers liggen: afspraken rond werkbaar werk, een hervorming van de wet op de loonnorm en het interprofessioneel akkoord 2017-2018.

Van 9 tot 22 mei vinden sociale verkiezingen plaats. In de aanloop naar die verkiezingen is sociaal overleg op interprofessioneel niveau zeer moeilijk. Dat werd vorige week duidelijk toen de vakbonden en de werkgevers in de Groep van Tien er niet in slaagden overeenstemming te bereiken over een aangepast herenakkoord. Dat akkoord uit 2002 was aan een modernisering toe en heeft tot doel sociale conflicten onder controle te houden en de grenzen van het stakingsrecht vast te leggen.

De gesprekken mislukten omdat de vakbonden het blokkeren van bedrijventerreinen als een onderdeel van een stakingsactie blijven beschouwen. Maar dat is onbespreekbaar voor de werkgevers. Nog een meningsverschil: werkgevers willen tijdens een staking één persoon als aanspreekpunt van de vakbonden, voor het geval een actie uit de hand loopt. Dat was dan weer voor de syndicale organisaties een brug te ver, want het zou de deur naar een rechtspersoonlijkheid voor de vakbonden openzetten. De werkgevers wilden ook duidelijke afspraken over de stakingsaanzegging. Wanneer de vakbonden een stakingsaanzegging indienen, is die zelden gespecificeerd, waardoor de werkgever er zich moeilijk op kan voorbereiden.

De bal ligt nu in het kamp van de regering en meer bepaald bij minister van Werk Kris Peeters (CD&V). Hij wil de sociale partners opnieuw om de tafel krijgen, maar onder anderen Unizo-topman Karel Van Eetvelt heeft er weinig zin in. En in de regering-Michel zijn de meningen verdeeld. De N-VA en Open Vld zijn ervoor gewonnen het stakingsrecht in wetten duidelijker te omschrijven. Voor CD&V ligt dat gevoelig.

Werkbaar werk

Het herenakkoord is niet het enige dossier dat de sociale partners in de aanloop naar de sociale verkiezingen op tafel hebben gekregen. De Groep van Tien moet ook proberen afspraken te maken rond werkbaar werk. Meer werkbaar werk moet werknemers aan het einde van de loopbaan langer aan de slag houden. Ook daar staan de vakbonden en de werkgevers diametraal tegenover elkaar. FGTB-baas Marc Goblet, het nummer twee van de socialistische vakbond, is vragende partij voor een collectieve arbeidsduurvermindering. Volgens de vakbonden staat werkbaar werk gelijk aan minder werk. Voor de werkgevers is een arbeidsduurvermindering taboe. Als de werkgevers het over werkbaar werk hebben, dan denken ze in eerste instantie aan een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt.

In dat dossier heeft de regering-Michel via minister van Werk Kris Peeters de nek uitgestoken. Peeters heeft een wetsontwerp klaar om de regeling rond glijdende werkuren verder te versoepelen, om zo werk en privé beter op elkaar af te stemmen. Om het werk werkbaarder te maken. Glijdende werkuren zijn in principe strijdig met de wet, want er moet een begin en een einde van de arbeidsdag in het arbeidsreglement worden opgenomen. De sociale inspectie gedoogt glijdende werkuren, indien het enkel voor voltijdse werknemers geldt, het geen dekmantel is om overuren te presteren en er een meting van de arbeidsprestaties mogelijk is.

Het dossier ligt momenteel bij de Nationale Arbeidsraad (NAR), waar de sociale partners er zich over buigen. Daar wordt ook een vereenvoudiging van de regels rond deeltijdse arbeid besproken. Het gaat over de terugbrenging van de termijn voor de voorafgaandelijke aankondiging van het uurrooster voor variabele deeltijdarbeid van vijf werkdagen naar één werkdag. Dat ligt voor de vakbonden, die een stringente arbeidsregeling willen, zeer moeilijk. Ook moeten de regels rond telewerk worden geëvalueerd. Het wantrouwen tussen de vakbonden en de werkgevers maakt het afsluiten van een akkoord rond werkbaar werk zeer moeilijk. De vakbonden vrezen dat de werkgevers uit zijn op de aanpassing van de arbeidswetgeving, zodat meer flexibiliteit op de werkvloer mogelijk wordt zonder hun tussenkomst.

Nieuwe wet op concurrentievermogen

De hoofdschotel voor de sociale partners wordt de komende maanden ongetwijfeld de herziening van de wet op het concurrentievermogen of de wet op de loonnorm. Die wet uit 1996 moest de Belgische loonkostenevolutie parallel laten sporen met die in de buurlanden (Nederland, Frankrijk en Duitsland). Dat lukte slechts gedeeltelijk. Er werd om de twee jaar een Belgische loonnorm vastgelegd die bepaalde hoeveel de lonen hier mochten stijgen. Die loonnorm werd in belangrijke mate bepaald door de verwachte loonkostenevolutie in het buitenland. Die loonkostenevolutie in de buurlanden werd vaak overschat, waardoor de Belgische loonkosten sneller stegen. Het gebeurde ook dat sectoren en bedrijven loonsverhogingen toekenden boven op de loonnorm. De Belgische bedrijven bouwden zo gestaag een loonkostenhandicap op ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten.

De wet bepaalde dat een overschrijding van de loonnorm moest worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld door loonmatiging achteraf, maar daar kwam amper iets van in huis. Gevolg: de loonkostenhandicap bedroeg 4,1 procent in 2013. Die is ondertussen gedaald tot 1,5 procent en zou dit jaar moeten verdwijnen, maar dat is het gevolg van minder sterke loonstijgingen in de buurlanden, de indexsprong en de loonmatiging en lastenverlagingen die de huidige en de vorige regering hebben opgelegd. Niet van het strikt toepassen van de loonnormwet.

De werkgevers willen nu een nieuwe wet die overschrijdingen van de loonnorm sneller en effectief corrigeert. Maar dat is niet alles. Ze willen ook dat de loonkostenhandicap van voor de invoering van de wet van 1996 wordt aangepakt. Die handicap zou momenteel nog altijd 12,5 procent bedragen. De werkgevers willen dat in de nieuwe wet uitdrukkelijk wordt opgenomen dat een verder structureel herstel van het concurrentievermogen een prioriteit wordt. Dat recente lastenverlagingen als onderdeel van de taxshift niet mogen worden aangewend om bijkomende loonstijgingen mee te financieren. En dat voor de verwachte loonkostenontwikkeling in de buurlanden zo voorzichtig mogelijke hypotheses moeten worden gehanteerd om nieuwe ontsporingen te voorkomen. De vakbonden staan wantrouwig tegenover een nieuwe wet. Voor hen is er straks geen loonkostenprobleem meer. De behoefte aan bijsturing is volgens de vakbonden dan ook afgenomen. Zij willen dat er nu vooral aandacht wordt besteed aan de kwaliteit van de banen.

In werkgeverskringen is te horen dat er nog voor de zomervakantie afspraken moeten worden gemaakt over de inhoud van de nieuwe loonnormwet. Dat is net na de sociale verkiezingen. Een akkoord voor de zomer betekent dat alles nog voor het einde van het jaar in wetteksten kan worden gegoten.

Beschikbaarheid van SWT’ers

Op dat moment moet de Groep van Tien een interprofessioneel akkoord voor 2017-2018 afsluiten. Ook dat wordt een zware klus. Na de reële loonmatiging onder Elio Di Rupo (enkel de indexering werd toen toegekend) en de indexsprong van de regering-Michel zullen de vakbonden opnieuw vragen om substantiële reële loonstijgingen. De werkgevers zijn bang dat het geld van de lastenverlagingen op arbeid door de vakbonden zal worden opgeëist voor een verruiming van de loonmarge. Ook de Nationale Bank waarschuwt daarvoor in haar jongste jaarverslag: de loonmatiging moet worden aangehouden.

Een mogelijk compromis zou erin bestaan dat de Groep van Tien eind dit jaar een gematigd loonakkoord afsluit – een vraag van de werkgevers – en dat er in ruil verder wordt gesleuteld aan de beschikbaarheid van de bruggepensioneerden (nu SWT, stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag). De regering-Michel vertrekt van het principe dat SWT’ers tot hun 65ste beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. De sociale partners hebben die regeling een jaar geleden afgezwakt: SWT’ers moeten twee jaar beschikbaar zijn boven op de instapleeftijd. Bij herstructureringen loopt dat op tot vijf jaar. Een nieuwe versoepeling van die regels zou de vakbonden tevreden moeten stellen. Maar dat is toekomstmuziek. Het interprofessioneel akkoord staat nog niet bovenaan op het to-dolijstje van de sociale partners.

Alain Mouton

Volgens de vakbonden staat werkbaar werk gelijk aan minder werk. Voor de werkgevers is een arbeidsduurvermindering taboe.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content