Belgische pensioenen zijn ongelijk verdeeld

Alain Mouton

Het Belgische pensioenstelsel slaagt er niet in gepensioneerden het minimale behoud van hun levensstandaard te garanderen. Dat is de conclusie van de pensioenatlas die de Leuvense hoogleraar Jos Berghmans publiceert. De pensioenuitkeringen zijn volgens dat rapport ongelijk verdeeld. Alleenstaande gepensioneerden hebben het bijvoorbeeld veel moeilijker dan koppels om de eindjes aan elkaar te knopen.

Het Belgische pensioen bedraagt gemiddeld 1200 euro. Maar zoals vaak met gemiddelden maskeert dat cijfer gigantische verschillen. Dat blijkt uit de pensioenatlas die de socioloog Jos Berghman (KU Leuven) samen met een aantal medewerkers opgesteld heeft. Sommige gepensioneerden moeten het doen met amper 600 euro per maand, anderen kunnen rekenen op een pensioenuitkering van meer dan 2000 euro. Een van de belangrijkste vaststellingen in de pensioenatlas is dat er in België grote verschillen zijn naargelang van het type pensioen, afhankelijk van het gewest, geslacht en leeftijd. Zo bedraagt het klassieke volwaardige pensioen of rustpensioen 1290 euro. Een overlevingspensioen dat aan weduwen en weduwnaars toekomt, bedraagt gemiddeld 1018 euro (zie tabel De hoogte van de pen-sioenuitkeringen). De verschillen tussen werknemers, ambtenaren en zelfstandigen zijn nog groter. Het pensioenstelsel van de ambtenaren is zoals bekend het meest genereuze. Een rustgepensioneerde ambtenaar krijgt maandelijks gemiddeld 2227 euro.

Het gaat hier om individuele pen-sioenbedragen. Die worden vaak gebruikt bij internationale vergelijkingen, maar vertekenen voor een belangrijk deel de realiteit. De pensioenatlas overschrijdt dat individuele niveau met informatie over de eerste en tweede pensioenpijler (het aanvullend pensioensparen) op het niveau van de huishoudens. De kans is immers reëel dat de leden van sommige huishoudens, bijvoorbeeld partners in een koppel, de pensioeninkomsten onderling delen. Dan is er sprake van finan-ciële solidariteit binnen het huishouden. Het wettelijke pensioensysteem gaat daar trouwens van uit. Dat uit zich bijvoorbeeld in het bestaan van het gezinspensioen. Dat wordt toegekend aan een gehuwde gepensioneerde met een echtgenote die geen of slechts beperkte eigen inkomsten heeft. Het gezinspensioen (75 % van de geherwaardeerde lonen) ligt hoger dan de pensioenen voor alleenstaanden (60 %).

Het voordeel van een gezin

Pensioeninkomens bij alleenstaanden en koppels kunnen niet zonder meer vergeleken worden. Hetzelfde inkomen levert een verschillend welvaartsniveau op voor alleenstaanden en koppels aangezien bij koppels twee mensen van dat inkomen moeten leven. Tegelijk leidt samenleven tot schaalvoordelen: bepaalde kosten zoals huishuur of verwarming blijven relatief stabiel, of het huishouden nu één of meerdere leden telt. Om een goede vergelijking te maken, houdt het onderzoek rekening met het inkomen op koppelniveau maar wordt dit inkomen door middel van een OESO-equivalentieschaal omgezet naar een pensioen op individueel niveau.

Uit de pensioenatlas blijkt dat koppels gemiddeld een hoger equivalent pensioeninkomen hebben dan alleenstaanden (respectievelijk 1591 en 1380 euro). De goede score voor koppels is echter vooral te danken aan de koppels met twee alleenstaandenpensioenen (1690 euro), zo staat te lezen in de atlas. Koppels met één alleenstaandenpen-sioen hebben beduidend lagere equivalente inkomens dan alleenstaanden (respectievelijk 1121 en 1380 euro). De gepensioneerden die leven in een koppel met een gezinspensioen blijken het laagste equivalent inkomen per capita te hebben (933 euro).

Die cijfers tonen aan dat er onder de gepensioneerde koppels grote verschillen zijn. Zoals uit voorgaande cijfers blijkt, zijn de koppels waar beide partners een alleenstaandenpensioen ontvangen het beste af. Maar ook hier vinden we opnieuw grote verschillen afhankelijk van het feit of de gepen-sioneerden werknemers, zelfstandigen of ambtenaren waren. De pensioenatlas is duidelijk: koppels die twee ambtenarenpensioenen combineren krijgen gemiddeld het hoogste wettelijk pensioen (4653 euro), terwijl koppels die twee zelfstandigenpensioenen combineren gemiddeld het laagste wettelijk pensioen krijgen (1012 euro). Combinaties met een ambtenarenpensioen doen het steeds beter dan andere combinaties. Zelfs koppels die een zelfstandigenpensioen combineren met een ambtenarenpensioen zijn gemiddeld genomen beter af dan koppels die twee werknemerspensioenen combineren. Een interessante vaststelling in het onderzoek van Berghmans is dat er sprake is van pensioenhomogamie. In mensentaal betekent dit dat een hoger wettelijk pensioen van de ene partner meestal samen gaat met een hoger wettelijk pensioen van de andere partner.

Die grote verschillen in pensioenuitkering, ook tussen koppels, maken dat de minimale bescherming van het pensioenstelsel vaak niet gehaald wordt, zo stelt Berghman in de studie. Vooral alleenstaande vrouwen en koppels die slechts kunnen rekenen op het pen-sioen van één partner hebben problemen om de eindjes aan elkaar te knopen. Berghman is dan ook duidelijk: “Een goede garantie tegen een laag pensioen wordt geboden in de context van een koppel waarin twee gepensioneerden recht hebben op een rustpensioen tegen het tarief van een alleenstaande.”

Koppels met een gezinspensioen zijn het sterkst geconcentreerd in de lagere inkomensklassen. 90 procent van deze groep bevindt zich in inkomensklassen tot 1300 euro. Bij de koppels met één alleenstaandenpensioen daalt dit tot 75 procent, bij alleenstaanden tot 60 procent en bij koppels met twee alleenstaandenpensioenen tot nog slechts 35 procent. Voor koppels met twee alleenstaandenpensioenen ligt de grens van 90 procent bij 3000 euro.

Hoger wettelijk pensioen, hoger aanvullend pensioen

Naast het wettelijk pensioen of de eerste pijler besteedt Berghman ook aandacht aan het aanvullend pensioen, de zogenaamde tweede pijler. De pensioenatlas bevestigt vroegere analyses van de Leuvense professor: “Het tweedepijlerpensioen neemt substantieel toe naarmate ook het eerstepijlerpensioen hoger blijkt te zijn. Dat is niet onlogisch, aangezien de bijdragen voor het tweedepijlerpensioen vaak uitgedrukt worden als een percentage van het verdiende loon tijdens de loopbaan. Hoe hoger dit verdiende loon, hoe hoger dus het eerste- én het tweedepijlerpensioen. Bijgevolg hebben gepensioneerden met een hoger wettelijk pensioen niet enkel vaker toegang tot de tweede pijler, maar is hun aanvullend pensioen ook aanzienlijk hoger. Er speelt dus een dubbele ongelijkheid, zowel voor de toegang als voor de hoogte van de tweede pijler.” Berghman wijst in zijn studie op het matteus-effect van de eerste en de tweede pijler: wie al een relatief hoog wettelijk pensioen heeft, zal via het aanvullend pensioen nog meer krijgen.

Een aanvullend pensioen verhoogt sowieso het totale pensioeninkomen, maar de pensioenatlas wijst er wel op dat een werknemer zelfs met een aanvullend pensioen nooit het niveau van het gemiddelde ambtenarenpensioen bereikt (zie grafiek De onbereikbare ambtenarenpensioenen). Aan ambtenaren wordt in principe geen tweedepijlerpensioen toegekend. Hun wettelijk pensioen vormt het totale pensioen-inkomen. Hoewel zij geen tweede pensioenpijler hebben, ligt het pensioen van de ambtenaren nog altijd een stuk hoger dan dat van de werknemers met een aanvullend pensioen.

Berghman plaatst de cijfers wel in een bredere context. De wettelijke pensioenuitkeringen in België zijn geplafonneerd. De sociale bijdragen zijn echter niet geplafonneerd. Dat betekent dat Belgen die een inkomen hebben boven de 48.000 euro per jaar sociale bijdragen betalen waarvan ze een deel nooit terugzien. Algemeen wordt aangenomen dat de fiscaal interessante tweede pensioenpijler in het leven werd geroepen om werknemers met een hoog pensioen tegemoet te komen. Het is inderdaad zo dat boven de pensioengrens van 1500 euro per maand de stijging in het totale pensioen te verklaren is door het inkomen uit de tweede pijler. Koppels die een maandelijks pensioeninkomen hebben van 3000 euro, halen tot 40 procent van dat pensioen uit het tweedepijlerpensioen. Bij koppels met de hoogste totale pensioen-inkomens op koppelniveau (namelijk meer dan 4000 euro) loopt het aandeel van de tweede pijler hoog op, tot 65 procent van het totale pensioen. Berghman waarschuwt voor de negatieve effecten van zo’n systeem waarbij bij de pensioenberekening slechts een geplafonneerd bedrag in rekening wordt genomen. “De pensioenen zijn dus slechts tot op zekere hoogte loopbaan- en inkomstengerelateerd en worden vanaf een bepaald niveau afgetopt”, beweert hij. “Het pensioenstelsel tendeert daardoor naar een systeem van forfaitaire basispensioenen. Zodra het plafond van de eerste pijler bereikt is, gebeurt er geen verdere levensstandaardbeveiliging. Het gebrek aan levensstandaardbeveiliging boven dit plafond in de eerste pijler blijkt in toenemende mate gecompenseerd te worden door aanvullende pensioenen uit de tweede pijler.”

De tweede pensioenpijler biedt hier wel financieel soelaas, maar dat blijft beperkt. De analyse van de pensioen-atlas geeft weinig ruimte voor ambiguïteit. De toegang tot de tweede pijler is niet veralgemeend: slechts 40 procent van de rustgepensioneerde werknemers cumuleert het pensioen uit de eerste pijler met een tweedepijlerpensioen. Op koppelniveau geniet de helft van de koppels van een tweedepijlerpensioen. “Hoewel het aantal aangeslotenen bij de tweede pijler in stijgende lijn gaat, is er dus nood aan een verdere veralgemening”, stelt Berghman in de atlas. “Vervolgens wordt de tweede pijler gekenmerkt door een hoog aantal extreem lage aanvullende pensioenen. Een grote groep moet het stellen met een aanvullend pensioen van minder dan 100 euro. Er is dus niet enkel nood aan een veralgemening, maar ook aan een verdieping van de tweede pijler. Daar moet dan evenwel een verhoging van de bijdragen voor deze pijler tegenover kunnen staan.” Zowel werkgevers als vakbonden hebben de jongste maanden geopperd dat loonsverhogingen de komende jaren zouden kunnen worden toegekend onder de vorm van extra bijdragen voor aanvullend pensioensparen.

Alain Mouton

Het pensioenstelsel tendeert naar een systeem van forfaitaire basis-pensioenen.

Hoewel zij geen tweede pensioen-pijler hebben, ligt het pensioen van de ambtenaren nog altijd een stuk hoger dan dat van de werknemers met een aanvullend pensioen.

Wie al een relatief hoog wettelijk pensioen heeft, krijgt via het aanvullend pensioen nog meer.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content