Arcelor gaat staalhard in de aanval

Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Staalgigant Arcelor legt al een tijdje goede resultaten voor. Nu staat ‘s wereld grootste producent op een kruispunt. Arcelor wil een mondiale speler worden en overnames doen. Heeft het staalconcern voldoende troeven om zijn imperium uit te breiden? En kunnen Belgische staalfabrieken daar een rol in spelen?

De exorbitante prijsstijgingen op de staalmarkt zoals we ze nu meemaken, heb ik eerlijk gezegd nog nooit gezien. Ik denk dat de volatiliteit op de staalmarkten de komende jaren een determinerende factor zal blijven.” De Brit Peter Fish, gedelegeerd bestuurder van MEPS, een bedrijf dat zich specialiseert in adviesverlening aan staalbedrijven, kent de sector door en door. Volgens hem zal het nog een hele tijd duren voor de staalprijzen opnieuw zullen dalen. Fish: “Zoals bekend, is het vooral de vraag vanuit China die de prijzen de hoogte in heeft gejaagd. Een economische vertraging in dat land is echter niet voldoende om de prijzen te drukken. Ook de transportmogelijkheden voor staal moeten worden opgetrokken, maar er zijn te weinig schepen. Ik verwacht dat het tot 2007 zal duren voor daar verandering in komt.”

De staalproducenten lijken op het eerste gezicht de grote winnaars van de sterke vraag naar staal in China. In een jaar tijd is de prijs van ruwstaal met 50 % gestegen. Een ton warmgewalste staalplaat kost nu bijvoorbeeld rond 500 euro. Arcelor, ‘s wereld grootste staalproducent, heeft de prijzen in de eerste twee kwartalen van dit jaar met 10 % de hoogte in gejaagd. In juli komt daar nog zo’n 16 % bij. Bij veel afnemers is Arcelor dan ook de kop van Jut. Nochtans knallen er geen champagnekurken op het hoofdkwartier in Luxemburg. “Die prijsstijgingen hebben geen effect op onze rentabiliteit,” benadrukt Guy Dollé, chief executive officer van Arcelor. “De prijzen die we doorrekenen aan onze klanten zijn een gevolg van de sterk gestegen prijzen van de grondstoffen, zoals ijzererts en cokes. Voor ons komt het erop aan de prijzen sneller te doen stijgen dan de kosten. De prijsstijgingen betekenen immers niet noodzakelijk dat de marges in dezelfde grootteorde volgen. Het probleem voor ons zit aan de inkoopkant: er is te weinig materiaal voorhanden.”

Volgens Dollé zouden de staalprijzen nog een stuk hoger kunnen liggen, ware het niet dat Arcelor met de leveranciers van grondstoffen in het verleden langetermijncontracten heeft afgesloten. Daarom worden de sterk gestegen transportprijzen niet doorgerekend. Al zal dat op korte termijn snel veranderen. Begin dit jaar heeft Arcelor in een nieuw contract voor de levering van ijzererts met het Braziliaanse CVRD een prijsverhoging van 19 % afgesproken. Ook die prijsstijging zal Arcelor de komende maanden nog aan zijn klanten moeten doorrekenen. Dat zorgt nu al voor ongerustheid bij de afnemers van staalproducten.

Dollé geeft nog een derde reden waarom de prijzen veel hoger hadden kunnen oplopen. “Je mag niet vergeten dat de grondstoffen meestal in dollars worden betaald. Dat heeft de impact van de prijsstijgingen aanvankelijk gecompenseerd. Vandaag lijkt de dollar te verstevigen. Dat maakt export naar landen uit de dollarzone aantrekkelijker, maar betekent ook duurdere grondstoffen. Vandaar dat het effect op de kostprijzen van de staalproducenten de komende maanden nog sterker zal worden.”

Europese speler wordt wereldspeler

Hogere staalprijzen doorrekenen aan zijn klanten zou voor Arcelor geen probleem mogen zijn. Toch kijkt ‘s wereld grootste staalproducent met een bezorgde blik naar 2005. Dan worden de contracten met de autoconstructeurs herzien. “Met hen werken we op basis van jaarcontracten. Een groot deel daarvan moet vanaf het najaar worden hernieuwd en die onderhandelingen zullen op het scherp van de snee worden gevoerd,” voorspelt Dollé.

De voorbeelden uit de Verenigde Staten stemmen in elk geval niet tot optimisme. In de VS weigerde General Motors een hogere prijs te betalen voor staal. Sommige staalproducenten moesten er zelfs mee dreigen om de leveringen stop te zetten als GM de hogere prijs niet aanvaardde.

Bij Arcelor leeft de vrees dat het er ook in Europa zo aan toe zal gaan. Een bezorgdheid die niet echt op het geschikte moment komt voor Arcelor. Nadat de fusiegroep (een samengaan van het Franse Usinor, het Luxemburgse Arbed en het Spaanse Aceralia) in 2001 totstandkwam, stond de periode 2002-2003 in het teken van integratie en consolidatie. Nu bevindt Arcelor zich in wat Dollé de transformatiemarkt noemt. Dat betekent dat Arcelor eerst en vooral een echt globale speler wil worden en daarnaast op overnamepad wil gaan.

Voor een buitenstaander klinkt het vreemd dat Arcelor een lokale speler is. “Dat komt omdat de wereldmarkt voor staal enorm versnipperd is,” zegt Dollé. Met de 44 miljoen ton ruwstaal die Arcelor per jaar produceert, beslaat het slechts 5 % van de wereldmarkt. Eigenlijk heeft elke staalmarkt zijn nationale kampioenen. En voor Arcelor is die markt Europa. Driekwart van de omzet wordt gerealiseerd binnen de EU-landen van vóór de uitbreiding (zie grafiek: De afzetmarkten van Arcelor). Maar voor Dollé is het moment aangebroken om de mondialisering van Arcelor eindelijk in te zetten. Dollé: “Wij hopen te profiteren van een sterke mondiale economische groei en een blijvende sterke vraag vanuit Azië.” De wereldwijde productie van staal blijft inderdaad stijgen. Op wereldniveau is de vraag naar staal gestegen met 6,7 % en dat voor het zesde jaar op rij, waarmee een record werd bereikt van 963,6 miljoen ton. In 2004 zou er over de hele aardbol 1 miljard ton staal moeten worden geproduceerd.

Arcelor richt zich eerst en vooral op Oost-Europa. Het zal een soort van dienstencentrum creëren in Slovakije en gaat de activiteit van de inplanting in Polen verdubbelen. Voor Arcelor is het een interessante regio, omdat daar relatief veel autoassemblagebedrijven zijn. Een andere strategische zone is Zuid-Amerika. In Brazilië wordt trouwens een nieuwe fabriek gebouwd. Dollé: “Samen met Rusland is Brazilië het land waar we het goedkoopst staal kunnen produceren. Brazilië kan ook een bruggenhoofd zijn om de export naar Noord-Amerika te vergroten.”

Lage schulden maken overnames mogelijk

Maar zoals gezegd, kan de internationalisering worden afgeremd door de hoge grondstoffenprijzen. Momenteel heeft de staalproducent nog altijd de wind in de zeilen. Een paar weken geleden nog werden de eerste kwartaalcijfers voor 2004 gepubliceerd. Daaruit blijkt dat Arcelor zijn beste resultaat haalt sinds de fusie. De groepswinst in het eerste kwartaal van 2004 bedraagt 234 miljoen euro, tegenover 192 miljoen in het eerste trimester van 2003. Een fraai resultaat. Of nemen we het omzetcijfer: 6,899 miljard euro voor het eerste trimester van 2004 tegenover 6,852 voor dezelfde periode vorig jaar, of een stijging met 0,7 %.

Daarmee komt ook de voorspelling uit die Dollé een paar maanden geleden maakte bij de bekendmaking van de jaarresultaten. Toen benadrukte hij dat de omzet in 2003 wel was teruggevallen, maar dat die in 2004 opnieuw zou aantrekken. De omzet van de groep daalde in 2003 naar 25,9 miljard euro, tegenover 26,59 miljard in 2002. Dat is een daling met 2,5 %. Dollé haastte zich toen wel om te zeggen dat de stijging van de staalprijzen een positief effect op de omzet had, maar die impact werd deels tenietgedaan door een daling van de volumes. Door de beperkte hoeveelheid beschikbare grondstoffen kon Arcelor de buitenlandse markten niet bedienen. Ze konden aan de vraag niet voldoen omdat China het gros van de grondstoffen bleef weghappen. Arcelor scoorde niettemin fraai, want ondanks die omzetdaling haalde het een bedrijfswinst van 738 miljoen euro. De nettowinst bedroeg 257 miljoen euro. Arcelor moest vorig jaar immers meer dan 500 miljoen euro eenmalige lasten boeken. De verkochte Amerikaanse producent van roestvrij staal J&L Speciality moest worden afgeboekt en er waren provisies nodig voor een aantal herstructureringen in Europa.

Daarnaast heeft de groep vorig jaar synergieën gerealiseerd van 405 miljoen euro. Dat is 100 miljoen meer dan verwacht. Dollé gaat ervan uit dat de synergieën tegen eind 2006 zullen oplopen tot 700 miljoen euro.

Analisten focussen momenteel echter vooral op de daling van de schuldgraad van Arcelor. De nettoschuld daalde vorig jaar van 6 naar 4,5 miljard euro. Een gevolg van een strategie waarbij de marges belangrijker zijn dan volumes. In 2004 wil de groep zijn schulden afbouwen tot onder 50 % van het eigen vermogen. Een significante daling, die volgens Dollé echter onvoldoende is. De groep wil een schuldgraad bereiken die rond 30 % schommelt. De resultaten van het eerste kwartaal tonen aan dat er stappen in de goede richting worden gezet. Terwijl de schulden eind 2003 nog 4,464 miljard euro bedroegen, zijn die eind maart gedaald tot 4,027 miljard euro. Vooral de kortetermijnschulden werden afgebouwd van 3,821 miljard euro naar 1,551 miljard euro. Dollé: “Dankzij deze financiële situatie moeten we de externe groei substantieel doen toenemen.” Arcelor is ook van plan om in het komende anderhalf jaar tot 10 % eigen aandelen in te kopen om die externe groei te financieren.

Onlangs werden trouwens al stappen gezet met de overname van de vlakstaalactiviteten van het Britse Corus. De komende maanden zal dan ook Paul Matthijs op de voorgrond treden. De enige Belg in het directiecomité van Arcelor is binnen de groep verantwoordelijk voor fusies en overnames. “Nu breekt een strategisch belangrijke periode aan,” zeg Peter Marcus van World Steel Dynamics, een Amerikaanse instelling die onderzoek verricht naar de staalsector. “Arcelor moet op het overnamepad gaan, maar wel buiten Europa. Het heeft al een aantal dochters moeten afstoten onder druk van de Europese Commissie, omdat die monopolievorming vreesde.” Grootschalige fusies in Europa, waar met Arcelor, ThyssenKrupp en Corus al echte giganten actief zijn, worden inderdaad moeilijk. Maar Arcelor heeft ook buiten Europa mogelijkheden tot consolidatie van markten en overnames.

Voorkeur voor maritieme sites

Volgens Marcus beschikt Arcelor over twee belangrijke troeven om ook op niet-Europese markten te scoren. Eerst en vooral zijn z’n staalproducten van betere kwaliteit dan die van bijvoorbeeld Amerikaanse concurrenten. Bovendien hebben Arcelor en zijn vroegere poten de voorbije jaren grondige herstructureringen doorgevoerd, terwijl rivalen in het buitenland nog te vaak aarzelden om die stappen te zetten. Het personeelsbestand van Arcelor bestond eind december 2003 uit 98.264 werknemers, tegenover 104.434 eind 2002. Aan zware herstructureringen lijkt voorlopig een einde gekomen. Die vonden de voorbije jaren immers plaats in een periode dat de staalprijzen veel lager waren en de sector met een overcapaciteit kampte. Maar die periode lijkt definitief voorbij.

De afvloeiingen waren ook het gevolg van een doorlichting die Arcelor bij zijn verschillende productie-eenheden doorvoerde. Het management kwam tot de conclusie dat sites die vlakbij de kust lagen, veel strategischer gelegen waren en dus een voorkeursbehandeling moesten genieten. Er werd dan ook besloten om een aantal hoogovens op termijn te sluiten, zoals Florange in Lotharingen, Luik in België, en Bremen en Eisenhüttenstadt in Duitsland. De maritieme sites die gespaard blijven, zijn Duinkerken, Fos bij Marseille en Aviles in Spanje. Ook Sidmar in Gent behoort op dat vlak tot de gelukkigen (zie kader: Hoelang blijft staal nog in België?).

In de strijd om een groter mondiaal marktaandeel zal Arcelor wel rekening moeten houden met het sterk groeiende LNM, ‘s wereld nummer twee. LNM, met thuisbasis in Nederland, wordt geleid door de Indiër Lakshmi Mittal. LNM produceert per jaar 34,8 miljoen ton staal. Het klom op tot die positie dankzij een agressieve overnamepolitiek. Als gevolg van verschillende recente acquisities in Oost-Europa hoopt het volgend jaar zijn staalproductie verder op te drijven. LNM wil met dat goedkopere staal ook de West-Europese markt overspoelen. Sommigen spreken al van een gevaarlijke concurrent voor Arcelor.

Volgens Eurofer, de in Brussel gevestigde staalfederatie, zal het echter niet zo’n vaart lopen. Studies tonen aan dat de totale import van staal uit Oost-Europa vijf miljoen ton per jaar bedraagt, wat slechts 25 % van de import uit niet-EU-landen vertegenwoordigt. Bovendien zijn die staalproducten van minder goede kwaliteit dan die van Arcelor. Dat is trouwens een van de belangrijkste eigenschappen van de Vlaamse Arcelor-poot Sidmar. “Uiteraard moeten we rekening houden met een speler als LNM,” zegt Paul Verstraeten, senior vice-president van Sidmar. Maar volgens hem zal het effect op Arcelor eerder beperkt zijn. LNM is immers een specialist in de productie van lange producten, zoals profielen. Die maken bij Arcelor slechts 20 % van de omzet uit.

Alain Mouton

“De onderhandelingen met de autoconstructeurs zullen op het scherp van de snee worden gevoerd.”

In Slovakije komt er een dienstencentrum en de activiteit van de inplanting in Polen wordt verdubbeld.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content