Wat verklaart de enorme ongelijkheid in het aanvullend pensioen?
Het aanvullend pensioen is indertijd gepromoot als – zoals de naam doet vermoeden – aanvulling op het wettelijk pensioen. Sindsdien hebben meer dan 4,3 miljoen Belgen een aanvullend pensioenplan en is de totale pot aanzienlijk gegroeid. Alleen is die op alle fronten ontzettend ongelijk verdeeld.
Trends heeft de laatste weken diep gegraven in de aanvullende pensioenen, de zogenaamde tweede pijler. Wat alvast opvalt, is dat die tweede pijler voor een groot deel uit inactieve plannen of zogenaamde slapers bestaat. Volgens PensionStat hebben ruim de helft, 56 procent oftewel 2,4 miljoen Belgen, slapende pensioenrechten. Het betreft aanvullende pensioenpotjes die bij vorige werkgevers zijn opgebouwd.
Een ander frappant gegeven is het grote verschil in reserves tussen de sectorplannen en de ondernemingsplannen. Zo’n 2,4 miljoen Belgen zijn aangesloten bij een sectorplan en de gemiddelde reserve per aangeslotene bedraagt daar 2.331 euro. Daarnaast zijn 2,2 miljoen Belgen aangesloten bij een ondernemingsplan maar de gemiddelde reserve per kop bedraagt daar meer dan tien keer zo veel, namelijk 28.052 euro.
Ongelijkheid troef
Vandaag moeten de werkgevers als inrichters van aanvullende pensioenplannen een rendement van minstens 1,75 procent per jaar garanderen. In de huidige context lijkt dat misschien weinig, maar in de voorbije jaren was dat veel. Veel verzekeraars wilden die garantie afschaffen omdat ze die niet konden halen. Met de recente renteverhogingen is er sprake van dat de rendementsgarantie verhoogd zou worden tot 2,25 procent.
Ook belangrijk is het percentage van het loon dat werkgevers in de aanvullende pensioenplannen storten. Experts zijn het erover eens dat 3 procent het minimum is om later een deftig aanvullend inkomen te hebben op het wettelijke pensioen. Een studie van Sigedis – de overheidsorganisatie die de data verzamelt voor MyPension – uit 2021 toont dat daar nog werk aan de winkel is. Volgens die studie lag de gemiddelde premie op 3,5 procent van het loon, maar dat gemiddelde verhult grote ongelijkheden. Bij de helft van de aangeslotenen lag de premie lager dan 2 procent en bij driekwart lager dan 3 procent. In de plannen met de hoogste jaarlijkse bijdragen lagen de premies 100 procent hoger dan in de plannen met de laagste bijdragen.
24.352 euro is het gemiddelde verworven kapitaal in de aanvullende pensioenplannen.
3.459 euro is de mediaan. De helft van de aangeslotenen heeft dus minder dan dat opgepot.
Die ongelijkheid zien we ook in de verdeling van de reserves van de Belgische pensioenpot. Van de 4,3 miljoen aangeslotenen ligt het gemiddelde verworven kapitaal op 24.352 euro, volgens de cijfers van PensionStat, de overheidsinstelling die de pensioenstatistieken bijhoudt. Maar de mediaan – de middelste waarde – is 3.459 euro. De helft van de aangeslotenen heeft in zijn plan minder dan die 3.459 euro opgepot.
“Die ongelijkheid is er, maar is ook te verklaren”, klinkt het bij experts. “Sommige werknemers of zelfstandigen zitten al een hele loopbaan in hun plan, terwijl anderen nog maar net begonnen zijn. De oude plannen waren vaak heel royaal, waardoor de mensen die vandaag met pensioen gaan op hele hoge reserves zitten”, legt een van de pensioendeskundigen uit.
Er zijn nog andere redenen voor dat verschil. “Sectorplannen zijn pas na 2000 ontstaan, die zijn nog maar een dikke twintig jaar aan het opbouwen.” Voorts is er in de tweede pijler een grote ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Voor mannen zijn de gemiddelde reserves 29.801 euro en de mediaan 4.614. Voor vrouwen is dat respectievelijk 16.993 en 2.226 euro.
Geen aanvullend pensioenplan is gelijk
Er zijn drie types aanvullende pensioenplannen. In een eerste soort wordt de aangeslotene tegen haar of zijn pensioenleeftijd een bepaald kapitaal beloofd. Los van hoe de premies in dat plan worden belegd en wat dat oplevert, moet de werkgever aan het einde van de rit ervoor zorgen dat de beloofde som er ligt. Dat heet een vasteprestatieplan – defined benefit in jargon. Vroeger waren de meeste aanvullende pensioenplannen van dat type.
Maar de verplichting en verantwoordelijkheid van zulke plannen hadden een verstikkend effect op werkgevers, verzekeraars en IBP’s. In de loop der tijd zijn ze overgestapt op vastebijdrageplannen. Daarin wordt geen eindsom beloofd, maar is er wel de belofte om elke maand een bepaalde bijdrage te storten, meestal een percentage van het loon of soms een vast bedrag – vandaar de term vaste bijdrage, of defined contribution.
Tot slot is een heel klein deel van de plannen van het type cash balance. Dat is een combinatie van vaste bijdragen en een rendement dat de werkgever garandeert.
33 procent van de pensioenreserves in ons land zit nog in vasteprestatieplannen, en 60 procent in de vastebijdragevariant. In aantal aangeslotenen is het verschil veel groter, met 79 procent in vastebijdrageplannen en slechts 4 procent in vasteprestatieplannen, die duidelijk een uitstervende soort zijn.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier