Banken wijzen verplichte verhoging spaarrente af
De banken zien een door de overheid opgelegde verhoging van de rente op spaarboekjes niet zitten. Zo’n ingreep zou de stabiliteit van de banksector grondig kunnen aantasten, zegt sectorfederatie Febelfin zondag in een persbericht.
‘Elke bank heeft een verschillend businessmodel en moet zelf haar risicoanalyse maken en inschatten welke spaarrente zij kan aanbieden’, zo luidt het. ‘Een ondoordacht ingrijpen door de overheid in het delicate mechanisme van herfinanciering van banken kan de stabiliteit van de banksector grondig aantasten.’
Minister van Financiën Vincent Van Peteghem (CD&V) stuurde Febelfin enkele dagen geleden een aanmaningsbrief om de sector te wijzen op de toegenomen maatschappelijke druk om de spaarrente op te trekken.
Staatssecretaris van Begroting Alexia Bertrand (Open VLD) zei zondag achter die brief te staan, maar de minimumrente op de spaarboekjes optrekken is volgens haar een ‘ultiem wapen’. Partij Vooruit riep eerder op om banken te verplichten hun spaarrente te verhogen.
De spaarrente wordt niet alleen bepaald door de depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB). Daarbij spelen meer factoren. ‘Zo werden de banken tussen juni 2014 en juli 2022 geconfronteerd met een negatieve depositorente bij de ECB, waarbij ze moesten betalen om hun deposito’s te plaatsen, terwijl in België wel steeds de minimumrente van 0,11 procent is blijven gelden. De Belgische spaarder heeft dus nooit een nulrente of negatieve rente gekend op de gereglementeerde spaarboekjes, in tegenstelling tot vele andere Europese spaarders’, aldus Febelfin.
De hoogte van de spaarrente die een bank kan uitkeren, wordt ‘in grote mate bepaald door de rente die ze zelf ontvangt op haar uitstaande krediet- en obligatieportefeuille. Een lange periode van lage rente betekent ook dat de woonkredieten jarenlang aan bijzonder lage rentetarieven werden verleend. Een spaarrente wordt op korte termijn bepaald, maar een woonkrediet heeft een gemiddelde looptijd van 20 jaar. België is een van de weinige landen in Europa waar zoveel kredieten met vaste rentevoeten – de laatste 13 jaar bijna systematisch meer dan 70 procent van de totale productie – voor zo’n lange looptijd worden verleend.’
Het is voor Febelfin bovendien niet correct om de rentes op het kortetermijnsparen één op één te vergelijken met de rentes op de recente productie van lange termijn woon- en ondernemingskredieten. ‘De hogere rentetarieven op de nieuwe productie kredieten is beperkt in volume, tegenover het grote volume uitstaande spaardeposito’s in België. Concreet: er zijn ongeveer 300 miljard gereglementeerde deposito’s, elke verhoging van de rente met 10 basispunten op de spaartegoeden kost de sector bijna 300 miljoen euro. Een verhoging van 100 basispunten (1 procent) op de spaartegoeden kost de sector 3 miljard euro.’
Tot slot wijst Febelfin naar de bankentaksen die in België ‘bijzonder hoog liggen’ en ook worden bepaald op basis van de spaartegoeden. ‘De bijzondere bankenheffingen en de recent verhoogde depositogarantie-bijdrage bedragen samen 24 basispunten. Deze bedragen vloeien naar de begroting. Gezien de taksen geheven worden op de spaartegoeden worden deze heffingen van de overheid rechtstreeks van de spaarders afgeroomd in plaats van dat deze door de banken aan de spaarders worden uitgekeerd’, stipt Febelfin aan.
Febelfin roept de regering op om ‘grondig te reflecteren over de impact van eventuele wettelijke initiatieven op de Belgische banksector, en in het verlengde de hele Belgische economie’.