De financiële crisis eindigt niet in 2013

Er komt weinig in huis van de noodzakelijke afbouw van de schuldposities. De overheidsschulden escaleren en de privéschulden krimpen nauwelijks. Zit de monetaire wereld gevangen in een neerwaartse spiraal?

Er komt weinig in huis van de noodzakelijke afbouw van de schuldposities. De overheidsschulden escaleren en de privéschulden krimpen nauwelijks. Zit de monetaire wereld gevangen in een neerwaartse spiraal?

De overmatige opbouw van schulden was de fundamentele oorzaak van de financiële crisis die uitbrak in 2007, en die door velen ‘de moeder van alle financiële crisissen’ wordt genoemd. De economen Carmen Reinhart en Kenneth Rogoff hebben in hun magistrale boek This Time is Different aan de hand historische voorbeelden uitvoerig geïllustreerd dat het herstel van zo’n schuldencrisis een moeilijk en langdurig proces is. Het blijkt steeds meer dat deze crisis geen uitzondering is op die regel.

De belangrijkste centrale banken van de wereld, waaronder de Amerikaanse Federal Reserve, de Europese Centrale Bank, de Bank of Japan en de Bank of England, proberen de zogenoemde ‘deleveraging’ – het terugdringen van de relatieve schuldposities – nu al jarenlang te vergemakkelijken door een lage beleidsrente aan te houden. Dat doen ze niet alleen door de rente die bepalend is voor de rentevoeten op korte termijn dicht bij nul te houden, via aankopen op de obligatiemarkten proberen ze ook de rentevoeten op langere termijn te beperken.

In een doodsspiraal

De krediettoename in het decennium voor de uitbraak van de financiële crisis was excessief (zie grafieken Evolutie van kredieten aan de privésector). In de Verenigde Staten liepen de leningen aan de privésector tussen 1998 en 2009 op van 130 naar 180 procent van het bruto binnenlands product (bbp). In het Verenigd Koninkrijk was er in dezelfde periode zelfs een stijging van 130 naar 220 procent. In een representatieve groep van ontwikkelde landen – met onder meer Duitsland, Frankrijk, Japan en België – steeg de kredietverlening tussen 1998 en 2009 van 140 naar 200 procent van het bbp. In de PIIGS-landen, de eurolanden die de voorbije jaren in de problemen zijn gekomen, was er een explosieve toename van 90 tot maar liefst 210 procent.

Opvallend is dat de uitstaande kredieten in de privésector enkel zijn teruggelopen in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. In de andere ontwikkelde landen is er nauwelijks sprake van een correctie, en bij de PIIGS-landen zelfs helemaal niet. Vooral bij die laatste heeft de stagnering van het kredietvolume veel te maken met het feit dat hun bbp fors is gekrompen. De kredietkrimp moet dus nog veel forser zijn om die ratio naar beneden te krijgen. Sommigen zeggen daarom dat die landen in een doodsspiraal zijn terechtgekomen.

Aziatische crisis

De schuld van de privésector is in veel ontwikkelde landen niet alleen gelijk gebleven, de schuld van de overheden nam ook nog fors toe. Uit de tabel Evolutie van de overheidsschulden blijkt dat de Amerikaanse overheidsschuld tussen 2007 en 2012 is opgelopen met 42 procentpunt tot 109 procent van het bbp. In Japan en het Verenigd Koninkrijk nam de stijging nog gigantischer proporties aan. In de eurozone is er een toename met 27 procentpunt tot 99 procent van het bbp. Dat komt doordat de afbouw van de hoge schuldgraad in de privésector voor een stuk moet worden opgevangen door de oploop van de schuld in de publieke sector, om te voorkomen dat de hele economie gevangen raakt in een depressiespiraal.

Bovendien doet zich vooral in opkomend Azië een nieuwe stijging van de privéschuldgraad voor. In enkele jaren tijd is het opgenomen kredietvolume daar gestegen van iets boven de 100 procent van het bbp naar bijna 140 procent. De oploop van de uitstaande kredieten vertoont opvallend veel gelijkenis met wat zich heeft voorgedaan in de aanloop naar de Aziatische financiële crisis van 1997 en 1998.

Lage rente, lage druk

De evolutie van de wereldwijde schuldvolumes roept heel wat vragen op voor de centrale banken, en vooral voor die van de ontwikkelde landen. Er lijkt nog moeilijk aan voorbij te gaan dat het monetaire beleid zelf misschien een probleem is. De druk om schuldposities af te bouwen daalt naarmate de kosten van die schulden afnemen. Hoe lager de rente, hoe makkelijker zelfs omvangrijke schuldposities kunnen worden gedragen, en hoe lager de aansporing is om die schuld te verkleinen. De monetaire beleidsverantwoordelijken staan voor een dilemma: “You’re damned if you do, and damned if you don’t.”

Johan Van Overtveldt

Partner Content