Koen Van Duyse

Voordelen van alle aard: van bescherming naar vrijheidsbeperking

Koen Van Duyse Columnist

Deze regering gaat via de achterdeur de vrijheid beperken waar het niet nodig is, schrijft Koen Van Duyse.

Het regeerakkoord van de regering-De Wever stelt dat in de toekomst maximaal 20 procent van het jaarlijkse brutoloon van bedrijfsleiders uit voordelen van alle aard mag bestaan. De oorsprong van die grens ligt heel ver terug in de tijd, in de negentiende eeuw, maar het filosofische uitgangspunt is helemaal anders. Het meesterwerk Pieter Daens van Louis Paul Boon gaat over de strijd die de Franstalige, ultraconservatieve Aalsterse katholieke leider Charles Woeste voerde met de Vlaamsgezinde, sociaalbewogen katholieke activist Pieter Daens over de regulering van de arbeidsvoorwaarden. Boon beschrijft ook de negentiende-eeuwse wantoestanden rond de uitbetaling van loon in natura. Arbeiders werden betaald met kost en inwoon, of ze werden betaald met goederen die de onderneming zelf produceerde, zoals de dorpsbrouwer die zijn personeel betaalde met bier. Of ze ontvingen aankoopbonnen die ze uitsluitend in de winkel van hun werkgever konden gebruiken – de maaltijdcheque avant la lettre.

Onder druk van de sociale opstand in 1886 sprak de koning het parlement toe: “Mijn regering zal ontwerpen tot belangrijke hervormingen indienen. Men hoort namelijk de misbruiken te beteugelen die zich voordoen in het betalen van het werkloon.” Een van de eerste sociale wetten, die van 16 augustus 1887, beschermt de werknemers en verbiedt of beperkt het betalen van arbeiders met goederen of penningen die hun het recht gaven op goederen. In 1965 werd dat hernomen en geactualiseerd in de Loonbeschermingswet. Het loon moet dus in geld worden uitbetaald. Enkel wanneer betaling in natura gebruikelijk of wenselijk is door de aard van de sector of het beroep mag dat voor een deel in natura gebeuren. Dat deel mag nooit 20 procent van het brutoloon overschrijden. Tenzij een woonst ter beschikking wordt gesteld: dan mag het 40 procent bedragen.

Een sprong naar de fiscaliteit. Meer dan tien jaar geleden werden cafetaria- en warrantenplannen trending. Gewoon salaris wordt geruild voor extralegale voordelen die, niet toevallig, fiscaal gunstiger worden belast. De salariswagen kreeg sindsdien een flinke duw in de rug. In die periode zag ook de antimisbruikwetgeving het licht, waardoor de fiscale administratie verrichtingen kan negeren als die hoofdzakelijk tot doel hadden de belastingdruk te verlagen. Daarom legden werkgevers hun plannen voor aan de rulingcommissie: ze wilden zeker zijn dat een loonruil geen fiscaal misbruik is. De rulingcommissie kan zich daarin vinden onder één voorwaarde: de sociale wetgeving over betalingen in natura moest worden nageleefd. Dus geen omzetting voor meer dan 20 procent van het brutoloon. Dat is niet onlogisch. Een overheid kan de achterdeur toch niet opzetten nadat ze 150 jaar voordien sociaal de voordeur heeft dichtgetimmerd?

Iets zegt me dat de regeringspartijen zich door die rulingpraktijk hebben laten inspireren om de voordelen van alle aard voor bedrijfsleiders te beperken. Het is een aantal politieke partijen een doorn in het oog dat bedrijfsleiders hun bezoldiging in natura kunnen invullen en ze nemen de bekende beperking over, maar deze keer niet met een beschermende insteek. Dat is voor bedrijfsleiders ook niet nodig: zij zullen zichzelf niet benadelen en de vrijheid van ondernemen moet vooropstaan. Maar toch gaat deze regering via de achterdeur die vrijheid beperken waar het niet nodig is. Dat is een fundamenteel andere filosofie dan het beschermen van een zwakke partij.

Om te besluiten een ironische knipoog naar het regeerakkoord. Deze passage staat onder het hoofdstuk ‘Vereenvoudiging – afbouw stelsels en koterijen’, terwijl hier een regel wordt ingevoerd waar er nog geen bestaat. Er komt dus koterij bij.

Partner Content