Stijn Fockedey
‘De illusie van een noodbegroting zal ons dit keer niet helpen’
De inzet van de verkiezingen in juni 2024 is nog maar eens groter geworden. Het nieuwe Europese begrotingspact zet de Belgische overheidsfinanciën op een streng dieet. Er moet bijna 30 miljard euro gevonden worden om een aanvaardbaar tekort te hebben.
Volgens het nieuwe akkoord zouden we dat in vier jaar moeten doen, maar zeven jaar is ook mogelijk. Het is geen echte keuzemogelijkheid. Alleen een sanering over zeven jaar, minstens 4 miljard per jaar, is politiek haalbaar en economisch wenselijk. Dat minst slechte scenario kan alleen als de sanering gepaard gaat met structurele hervormingen die de Europese Commissie al jaren vraagt in de pensioenen, in de arbeidsmarkt, enzovoort.
Allemaal zaken waar verschillende regeringen, met de meest uiteenlopende coalities, hun tanden op hebben stukgebeten of simpelweg niks aan gedaan hebben. De regeringen in de volgende legislatuur staan dus voor een titanenwerk. Bovendien kunnen we er al vanuit gaan dat zeker federaal en Vlaams er eerst maanden onderhandeld moet worden om een coalitie te kunnen vormen.
Een geblokkeerde coalitievorming was in het verleden niet per se slecht voor de begroting. In de aanloop naar de regering-Di Rupo in 2011 waren de voorlopige twaalfden surrealistisch genoeg een geluk bij een ongeluk. De werkingsbudgetten van de overheidsdiensten werden niet aangepast en de regering in lopende zaken mocht geen grote budgettaire beslissingen nemen. Dat zorgde ervoor dat de federale overheid automatisch bespaarde.
‘De overheid geeft ongeveer 55 euro uit van elke 100 euro die onze economie genereert. Dat moet dringend naar beneden’
Het is gevaarlijk nostalgisch terug te denken aan dat tijdperk van voorlopige twaalfden. De politieke impasse in de aanloop naar de regering-Di Rupo heeft heel wat broodnodige investeringen met jaren vertraagd en uiteindelijk heeft dat groei gekost. De voorlopige twaalfden zorgden ook niet voor een significante verbetering van de overheidsfinanciën. Ook deze keer zal het te weinig zijn om te voldoen aan de Europese regels. Bovendien zorgde zo’n kaasschaafmethode voor domme besparingen. De slechte leerlingen onder de overheidsdiensten, die met hun budget morsten, werden beloond.
Ideale saneringsomstandigheden
Deze keer kunnen we ons door de stijgende vergrijzingskosten geen wereldrecordpoging regeringsvorming permitteren. Jaarlijks stijgen de uitgaven in de sociale zekerheid en de gezondheidszorg met een paar miljard euro. Dat zal grotendeels de besparing door de voorlopige twaalfden uitwissen. De losgeslagen vergrijzingskosten zijn een belangrijke reden waarom de Europese Commissie zo op structurele hervormingen hamert. De politici hebben niet meer de luxe om hun coalitiepartners uit te roken. Ze moeten direct aan de slag, want er is ook de stilgevallen Duitse economie. De vorige keer fungeerde die nog als locomotief.
Tegenstanders van een besparingsbeleid zien in zulke onheilspellende signalen een nieuwe uitvlucht om de begroting toch niet te saneren. “Je moet niet het dak repareren als het begint te regenen”, was het argument van vooral linkse politici om tijdens en na de financiële crisis van 2008-2010 niet te zwaar te besparen. Er zit een kern van waarheid in; een drieste besparing kan een crisis groter maken. Maar nu gaat dat niet op. Tijdens de coronapandemie toonde onze economie een grote weerbaarheid. En nu tuffen we onverstoorbaar voort, vooral dankzij de consumptie van de gezinnen en een sterke arbeidsmarkt. Het zijn de ideale omstandigheden om te saneren en het is verdorie nodig. Het overheidsbeslag ligt fors hoger dan voor de financiële crisis. De overheid geeft ongeveer 55 euro uit van elke 100 euro die onze economie genereert. Dat moet dringend naar beneden en dat is alleen mogelijk in combinatie met een kerntakendebat en een verdere budgettaire responsabilisering van de regio’s. We hebben na juni 2024 geen tijd te verliezen.
Lees ook:
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier