Smid: ‘Ik vrees dat mijn ambacht zal verdwijnen’

© Stijn Pieters

Vroeger besloeg hij toppaarden, nu maakt hij vooral ambachtelijk siersmeedwerk. Anno 2013 zijn de ambachtelijke smeden bijzonder dun gezaaid. Antonio Meuleman (36): “Ik schat dat er nog een vijftal zijn die er hun boterham mee verdienen.”

Met handen als kolenschoppen en het hart op de tong smeedt Antonio Meuleman (36) in zijn atelier in Merendree ruw ijzer tot artisanaal siersmeedwerk. Voor ik ook maar één vraag kan stellen, troont de ijzervreter ons mee naar zijn smidsvuur, de parel van zijn atelier. “Zelfgemaakt en aangedreven via kolen. Het haalt temperaturen tot 1600 graden. Als kind was ik al zot van vuur.”

Ernaast pronkt zijn aambeeld, 350 kilogram ijzer. “De prijs van ijzer stijgt elk jaar, maar een dief loopt er niet mee weg. Vroeger vond je ze overal, bij boeren en in ateliers. Nu zijn ze schaars. Ik heb er verschillende, ik beleg in aambeelden (bulderlach).”

De smid was eeuwenlang onmisbaar voor de boeren, maar evenzeer voor ambachtslieden zoals de kuiper en timmerman. Alle paarden van de boerderijen in de buurt gingen door zijn handen, hij maakte ploegen, schoppen, schoffels, hij liet gloeiende ijzeren hoepels perfect om een houten wiel passen.

Antonio Meuleman kent zijn geschiedenis, al plooit hij ze af en toe een beetje naar de gewenste vorm: “De smid is het oudste beroep ter wereld, na de prostituee. We spelen allebei met vuur (lacht). De smid was eeuwenlang een beschermd beroep. Voor je de titel van smid droeg, leerde je het vak als leerjongen. Hij was onmisbaar voor het leger: hij maakte zwaarden, harnassen, maar ook katapulten, stormrammen,… Wist je dat de smeden in Gent onder de Sint-Michielskerk aan de slag waren in ondergrondse kelders? Wanneer de vijand binnenviel, sneden ze eerst de kelen van de smeden over, want zo legde je een land plat.”

Elk dorp zijn smid

Tot halfweg de twintigste eeuw had elk Vlaams dorp zijn smid. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de algemene smid het moeilijk. Zijn job werd eerst bedreigd en nadien overgenomen door machinefabrieken die tegen grote snelheden alledaagse metalen voorwerpen maakten. Zo verging het ook Pier (83), een generatiesmid uit Drongen bij wie Antonio de stiel leerde en met wie hij acht jaar samenwerkte. “Pier heeft me zoveel geleerd. Zijn vader heeft zelfs nog gediend in de Eerste Wereldoorlog. Omdat hij smid was, heeft hij vier jaar aan de IJzer overleefd. Ze hielden hem achter de linies. Pier kreeg vanaf de jaren zestig concurrentie van de mechanisatie. Boeren kochten een tractor, kolenhandelaars een camion. Hij is toen in de industrie gaan werken als smid.”

Antonio had nog een leermeester, Erwin, een pure hoefsmid. Vandaag telt België nog enkele honderden hoefsmeden, maar 98 procent van hen heeft geen smidsvuur meer. Antonio: “Ze beslaan de paarden ‘koud’, met aangekochte, standaard fabrieksijzers. Als een smid vroeger twee paarden per dag besloeg, was zijn boterham verdiend. Vandaag doet hij er acht per dag, heeft hij een camionette en is zijn regio 20 keer vergroot.”

Antonio begon zelf vijftien jaar terug ook als hoefsmid, maar hij zwoer van meet af aan bij zelf gesmede, dus handgemaakte ijzers. “Ik zette het ijzer naar de voet, bij koude ijzers zet je de voet naar het ijzer.” Hij deed veel speciaal beslag, vooral voor boerenpaarden die hun beste beentje voorzetten tijdens prijskampen. Eigenaars zakten uit heel België en Nederland met hun viervoeters af naar de smidse in Merendree. Ze wilden maatwerk.

Van hoefsmid tot siersmid

Antonio evolueerde geleidelijk van hoefsmid naar siersmid. “Als hoefsmid moet je zeven op zeven paraat zijn, en ik dacht ook aan mijn gezondheid. Als je voortdurend onder zo’n paard staat, zijn je knieën en je rug na twintig jaar versleten.” Vandaag maakt hij sierhekkens, raambeveiligingen, trapleuningen, en zelfs volières, hondenhokken of handdoekrekjes in smeedijzer. “Ik maak al mijn stukken met deze handen. Ik teken ook bijna alles zelf. Ik maak eerst basisontwerpen, en nadien een uitvoeringsplan. Voor ik begin te smeden, vraag ik al een voorschot.”

Zijn clientèle huist vooral in de hogere rangen. “Ik heb onlangs een hek voor een kasteeleigenaar gemaak. Ik heb er drie maanden aan gewerkt. Maar ik kan niet, zoals bijvoorbeeld een metselaar, per uur rekenen, want anders wordt het onbetaalbaar. Meestal spreek ik vooraf een prijs af. Ik werk ook voor schrijnwerkerijen, die grendels of scharnieren bij mij bestellen. Maar ik heb ook klanten uit de middenklasse die ervoor sparen, van hen krijg je het meest waardering. Veel mensen willen er niet meer voor betalen. Ze beseffen niet hoeveel werk erin kruipt, of ze zien het verschil niet tussen een ‘warm’ gesmeed’ versus ‘koud gelast’ product.”

Smid versus constructiebedrijf

Opeens schieten zijn ogen vol vuur. Hij heeft een broertje dood aan mensen die zichzelf smid noemen, maar het niet meer zijn. “Velen noemen zich nog smid, maar hebben geen kolenvuur meer. Ze smeden niet meer ‘warm’, maar lassen geprefabriceerde onderdelen uit China en co aan elkaar. Ik noem dat constructiebedrijven. Hier wordt alles artisanaal geplooid, gesmeed en geklonken. In tegenstelling tot hen ben ik ongeremd in mijn ontwerp. Omdat ik alles zelf maak, kan ik het vormen zoals ik het wil. Al ben ik wel de domste, want ik steek er veel meer uren in. De echte artisanale smid is met uitsterven bedreigd, ik schat dat er nog een vijftal zijn in België die er hun boterham mee verdienen. Ik vrees dat mijn ambacht zal verdwijnen.”

Antonio voelt ook de crisis. “Ik maak een luxeproduct, vooral de middenklasse haakt tijdelijk af. Maar mijn vaste kosten stijgen alleen maar. Ik werk veel voor rijke mensen, maar zal zelf nooit rijk worden.”

De grootste bedreiging voor het voortbestaan van de ambachtelijke smid is wellicht het gebrek aan opvolging. Antonio kon jaren met zijn ogen stelen van zijn leermeester Pier. “Ik heb ook les gevolgd aan de smederijschool in Anderlecht. Maar pas al smedend word je smid. Ik liep elke dag met Pier mee, hij zorgde ervoor dat ik dit pand kon kopen, hij hielp me het atelier mee verbouwen en bezorgde me klanten.”

Antonio’s oudste zoon van acht wil ook smid worden. Antonio toont ons een werkbank op kindermaat, een miniaambeeld, een serie hamers en een gesmeed paardje. “Toen hij vier was, hamerde hij er al op los. Laat hem een barbecue, kachel of haardvuur aansteken, en hij doet het. Maar als smid moet je ook driehoeksmeetkunde beheersen, een wiskundige knobbel zijn. Van mij mag hij smid worden, maar eigenlijk heb ik liever dat hij het tot ingenieur schopt en na zijn uren nog wat als smid werkt. Want het is keihard werken en het wordt steeds moeilijker om ervan te leven. Soms denk ik dat je bijna zot moet zijn om nog voort te doen.”

Partner Content