Rectoren Luc Sels (KU Leuven) en Vincent Blondel (UCL): ‘We zijn nooit concurrenten van elkaar’
De splitsing van de Leuvense universiteit was de Vlaamse variant van het studentenprotest van mei ’68. Vijftig jaar later spreken rectoren Luc Sels (KU Leuven) en Vincent Blondel (UCL) zonder blozen over een toenadering.
Vijftig jaar geleden gingen de Franstalige en Nederlandstalige studenten van Leuven uiteen. Wat is de academische erfenis van de splitsing?
LUC SELS. “Ik was amper een jaar en vier maanden in mei ’68, maar het leefde in mijn familie. Mijn vader is in de jaren zeventig opnieuw beginnen te studeren. En mijn grootmoeder was privésecretaris van de laatste unitaire rector, Albert Descamps. Leuven is Leuven gebleven, dus heeft het daar minder geleefd dan in Louvain-la-Neuve, waar toch een gevoel heerste van ‘moeten vertrekken’.
“Vandaag leeft de splitsing niet meer als een onrechtvaardigheid. Als je het vanop afstand bekijkt, is één sterke universiteit gesplitst in twee sterke universiteiten, die elk leidend zijn in hun taalgemeenschap.
“Ik vraag me soms af of we zo snel zouden zijn gemoderniseerd zonder splitsing. Pieter De Somer, de eerste rector zonder band met de kerk, heeft van in het begin sterk ingezet op onderzoek en internationalisering. Tegelijkertijd is de democratisering op gang gekomen. Dat is een ander betekenisvol aspect van ’68 in de universiteitsgeschiedenis.”
VINCENT BLONDEL. “Ik was drie in 1968. Ik heb in Louvain-la-Neuve gestudeerd toen de stad nog niet volledig was. De splitsing wordt nu vooral als een kans gezien. Ik ben zeer dankbaar dat visionairen hier een universitaire stad hebben gebouwd, die internationaal wordt bekeken als een model. Maar het klopt dat in de beginjaren de splitsing ook werd beleefd als een brutaal, traumatisch verraad.
“Sinds ’68 hebben beide universiteiten zich enorm ontwikkeld. Toen studeerden 10.000 Franstalige studenten in Leuven, nu hebben wij er drie keer zoveel, en zijn we vertegenwoordigd in heel Wallonië en Brussel.”
Zou die evolutie zonder de splitsing sneller of trager zijn gegaan?
SELS. “We missen de controlegroep om dat te weten (lacht). Als je de twee universiteiten optelt, zitten we in zestien steden over heel België, en hebben we allebei belangrijke campusactiviteiten in Brussel.
“Gezamenlijk zijn we een soort academisch powerhouse dat erg sterk staat in België, en bijzonder belangrijk is op internationaal niveau. Zonder de splitsing hadden we in de jaren zeventig en tachtig wellicht niet de professionalisering gehad die De Somer heeft ingezet, met een heel nieuwe bestuursvorm en cultuur.
“Maar ik ben wel blij dat de lijnen weer zijn samengekomen. Elke twee dagen is er een gezamenlijke academische publicatie van de UCL en de KU Leuven. Die toenadering is al ingezet onder rector Roger Dillemans, en heel erg doorgetrokken door de rectoren Marc Vervenne bij ons en Bernard Coulie aan de andere kant. De toenadering krijgt nu een nieuwe dimensie: we zoeken manieren om de krachten te bundelen, vooral rond gezamenlijke infrastructuur, onderzoek en meertalig onderwijs.
“De band tussen onze universiteiten is er nog altijd. We hebben lang symbool gestaan voor de splitsing van het land: Leuven Vlaams, Walen Buiten. Ik denk dat we nu een vergelijkbare, symbolische rol kunnen spelen door aan te geven wat mogelijk is door intense samenwerking tussen twee regio’s. Bovendien is er het aangename neveneffect dat we door de regionalisering van het onderwijs nooit concurrenten van elkaar zijn voor dezelfde financieringsmiddelen. Het is geen zero-sum game, wat het voor elk van ons in onze eigen regio’s soms wél is.”
BLONDEL. “We hebben niet dezelfde financiële en educatieve structuren, wetten en regels. We zijn vrij in onze keuzes en er is geen enkele verplichting om samen te werken. Al blijft de samenwerking in omzet of aantal betrokken professoren beperkt, ze heeft een grote symbolische waarde. We tonen dat er ondanks de communautaire verschillen veel mogelijk is via samenwerking.”
Zou het in een globaliserende wereld niet beter zijn te kiezen voor één internationale profilering?
SELS. “We zien elkaar meerdere keren per maand. Een van de mogelijkheden die we zien, is ons opnieuw gezamenlijk positioneren op het internationale niveau. Dat doen we ook met andere universiteiten, maar het gaat makkelijker met Louvain-la-Neuve omdat we wel wat gemeen hebben.
“De cultuur en de rituelen zijn nog altijd gelijkaardig, de verhoudingen tussen het centrale bestuur en de faculteiten, het invullen van de academische vrijheid. Je voelt die ruim 500 jaar gemeenschappelijke geschiedenis. Buitenlandse universiteiten kennen ons gemeenschappelijke verleden. In Canada of Boston bijvoorbeeld hebben we ons gezamenlijk gepositioneerd. Als het Massachussets Institute of Technology (MIT) goede onderzoekers naar België wil sturen, dan is het een meerwaarde dat we hen kunnen laten kiezen of ze dat bij UCL dan wel bij ons kunnen doen.”
BLONDEL. “De internationalisering is een uitdaging voor alle universiteiten. De Universiteit van Maastricht adverteerde onlangs in Le Soir dat ze een nieuwe campus in Brussel opent. En Maastricht heeft nu al 20 procent Belgische studenten. Maar ook Oxford en Cambridge komen hier studenten ronselen.
“Die internationalisering is geen slechte zaak. Met de Erasmus- en Bologna-uitwisselingen, die nu dertig jaar oud zijn, studeerde je af aan de universiteit waar je begon. Die tijd is stilaan voorbij. Nu heb je overal bachelor- en masteropleidingen, en kun je gemakkelijk veranderen. Sommige van onze studenten trekken voor hun master naar elders en omgekeerd krijgen we bachelors binnen van andere universiteiten. Dankzij samenwerking kunnen UCL en KU Leuven een attractiepool zijn voor buitenlandse studenten. Een halve eeuw geleden telde de unitaire KUL 20.000 studenten. Nu hebben wij er meer dan 30.000, de KU Leuven 57.000. Dat zijn meer studenten dan de bevolking van de stad Leuven.”
Kan de toenadering tussen beide universiteiten zover gaan dat ze specialisaties verdelen? Of is dat een brug te ver?
SELS. “Het hangt ervan af hoe je dat verdelen ziet. Ik zit nog maar in mijn eerste jaar als rector, en ben dus nog bezig met het uitzetten van de lijnen in Leuven. Een zekere mate van specialisatie lijkt me een aantrekkelijke mogelijkheid.
“Ik denk aan domeinen waarin we allebei sterk staan, en waarvoor we kunnen afspreken wie in welk deelspecialisme aanwervingen doet, waarna die man of vrouw een onderwijsopdracht kan doen aan beide instellingen.
“Wat ik niét zie gebeuren, is dat wij nanotechnologie doen, en farma overlaten aan de UCL. We zijn allebei twee brede universiteiten. De KU Leuven staat met voor alle disciplines in de top 50 of top 100. Die ambitie blijft. Het gaat internationaal dermate snel, dat we elk apart niet altijd de middelen hebben om elke discipline volledig uit te bouwen. Het wordt kwestie dat per discipline te bekijken. Dat doen we trouwens ook met andere universiteiten. Zo werken we bijvoorbeeld met de UGent samen in het Vlaams Instituut voor Biotechnologie. Er zijn zeker domeinen waar de UCL en de KU Leuven elkaar gemakkelijk kunnen vinden. Denk aan nano- en biotechnologie, of aan theologie en wijsbegeerte. Ook in de ingenieurswetenschappen en geneeskunde zie ik mogelijkheden. Tussen de ziekenhuizen van Saint-Luc en Gasthuisberg is de samenwerking nu al intensief.”
BLONDEL. “Samenwerking is zeer zinvol, maar we blijven allebei volwaardige universiteiten. We moeten nu nog meer nadenken over de grote maatschappelijke uitdagingen dan vroeger. Denk aan energie, mobiliteit, migratie, met alle economische, technologische en juridische aspecten daarrond. In het toegepast onderzoek kun je strategische keuzes maken, maar het fundamenteel onderzoek hangt enorm af van de mensen die het uitvoeren. We houden onderzoekers niet tegen om strategische of dirigistische overwegingen.
“Ik geef één voorbeeld: toen Louvain-la-Neuve werd gebouwd, hebben de stichters ervoor gekozen een dure cyclotron te bouwen. Een fysicus is zich 32 jaar geleden voor die cyclotron gaan interesseren, en daar is uiteindelijk IBA uit voortgekomen, de tweede spin-off van de UCL. Diens omzet in protontherapie is nu bijna ongeveer even groot als die van de hele UCL. Dat toont het belang van fundamenteel onderzoek, en van ruimte geven aan de onderzoekers.”
Mei ’68 was ook het startschot voor de democratisering van het hoger onderwijs. Die is geslaagd, als je naar de studentenaantallen kijkt. Maar pessimisten vinden dat het niveau van de studenten daalt. Hoe zien jullie dat?
SELS. “Het niveau? Ik vind het moeilijk om dat te vergelijken doorheen de tijd. Er zijn niet alleen meer studenten, maar we weten dat voor sommige disciplines het volume leerstof is verdrievoudigd sinds de jaren tachtig. Klagen over het niveau van de studenten is van alle tijden.
“Je ziet wel in alle landen een massificatie van hoger onderwijs. De slotsom is gematigd positief. Je kunt vaststellen dat de deelname aan hoger onderwijs en universiteiten enorm is toegenomen. Er zijn bijgevolg ook meer hooggeschoolden en dat maakt van onze regio een kennisregio. Maar er is ook de bekommernis dat ondanks het lage collegegeld en de lage instapdrempel, de universiteit in bepaalde segmenten van de bevolking weinig rekruteert. Ik denk aan de groep met een migratieachtergrond. Ik denk aan pioniersstudenten, van wie de ouders geen universitaire studies deden. Je zou kunnen samenvatten: we hebben veel vooruitgang geboekt, maar er is ook nog altijd veel werk aan de winkel.”
BLONDEL. “Massificatie is inderdaad belangrijk. Een op de vier twintigers haalt tegenwoordig een diploma hoger onderwijs. Dat is zeker meer dan vijftig jaar geleden. We zijn daarmee bij de betere leerlingen in de OESO-klas. Het inschrijvingsgeld is beperkt in België. En ook de drempel van de vooropleiding is laag. Er is enkel een toelatingsproef voor de burgerlijk ingenieurs in Wallonië en een selectieproef voor geneeskunde in Vlaanderen. De lage slaagpercentages in het eerste jaar aan de universiteit zijn een neveneffect van een systeem dat niet aan de ingang selecteert. Het niveau van de middelbare scholen verschilt nogal.
“Toch staan de elf universiteiten in ons land goed aangeschreven. In het Verenigd Koninkrijk of in de Verenigde Staten zijn de kwaliteitsverschillen tussen de universiteiten groter. Ik durf te zeggen dat ons universiteitssysteem wereldkampioen is. Meer dan 80 procent van de Belgische universiteitsstudenten, studeert aan een instelling die tot de 300 beste universiteiten van de wereld hoort. Geen enkel ander land kan dat zeggen.”
Hoe staat u tegenover toelatingsproeven?
SELS. “Ik ben bereid de discussie te openen. De vraag is: moeten we een toelatingsproef organiseren, of moeten we in het middelbaar onderwijs een centraal examen per onderwijskoepel invoeren. Want de kwaliteit van de vooropleiding verschilt nogal. Er zijn niet veel landen die noch een centraal examen of andere ijking, noch een toelatingsproef voor het hoger onderwijs hanteren.
“En toch zijn we goed. We moeten dus opletten dat we iets goeds niet kapotmaken in een drang naar standaardisering. We hebben ijkingsproeven, oriënteringsproeven en zomercursussen… We doen veel inspanningen, maar bereiken vooral de meest gemotiveerden. We moeten zoeken naar een systeem waarmee de uitval in het eerste jaar daalt. Het zou daarom goed zijn dat studenten op het juiste niveau starten. Ik heb er geen enkel probleem mee dat sommige studenten beginnen aan een hogeschool en via schakelprogramma’s doorstromen naar de universiteit.”
De jaren zestig waren ook kritisch voor het kapitalistische economische model. We zitten aan tafel met een filosoof-ingenieur en met een socioloog-econoom. Leeft dat idealisme en engagement nog bij studenten van nu?
SELS. “Ik zie opnieuw een heel actief engagement. Ik denk bijvoorbeeld aan de beweging om duurzaamheid en economische groei met elkaar te verzoenen. Dat leeft sterk, en daarom ben ik wel trots op de huidige generatie jongeren. De actiebereidheid neemt wel andere vormen aan. Was ze voorheen revolterend tegenover een instituut, antiklerikaal en anti-establishment, dan is ze nu meer gericht op sensibilisering.
“We hebben duurzaamheid in ons nieuwe beleidsplan als een van de vijf speerpunten gedefinieerd. Eigenlijk volgen we daarmee het studenteninitiatief. Zij hebben ons gesensibiliseerd. Je kunt zeggen dat het activisme nu meer collaboratief is. Studenten en universiteit vinden elkaar daarin.”
BLONDEL. “Ik heb ook bewondering voor het engagement van de studenten. Het beeld van individualistische studenten zonder maatschappelijke betrokkenheid klopt niet. Ik zie het tegendeel. Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar ‘les kots à projet‘. Dat zijn thematische studentenlogementen. Veel daarvan focussen op duurzaamheid. Een op de tien kotstudenten in Louvain-la-Neuve is betrokken bij zo’n projectkot. Dat is toch een duidelijk engagement.”
Het engagement is misschien minder gericht tegen het establishment omdat de studenten er zelf deel van uitmaken?
SELS. “Dat zou ik zo niet uitdrukken. Uiteraard is een deel van de participatiestrijd gestreden. De werven van tegenwoordig zijn meer mondiaal. Maar de actiebereidheid is opnieuw groter dan in de jaren tachtig. Wij waren vooral aan de toog tegen het establishment. Vandaag is de vraag voor de universiteit eerder: hoe krijgen we de talrijke initiatieven gestroomlijnd. We hebben studenten die helemaal zelf onderhandelen met ngo’s en ontwikkelingsprojecten opstarten, die snel groeien enzovoorts. Soms vind ik het wel jammer dat ik nu geen student bent, want er is veel mogelijk. Het activisme en een gezonde doelgerichtheid die ik bij onze studenten zie, maakt me ook optimistisch over hoe we over vijftien jaar aan politiek zullen doen.”
Nostalgici vinden dat universiteiten in de jaren zestig plaatsen van maatschappelijke vernieuwing waren, terwijl ze nu ze enkel nog voor wetenschappelijke vernieuwing zorgen.
SELS. “Nonsens. Wat wel klopt, is dat meer maatschappelijke vernieuwing via het wetenschappelijk onderzoek loopt. De mate waarin de maatschappij betrokken wordt bij wetenschappelijk onderzoek, en onderzoek ten dienste wordt gesteld van maatschappelijke problemen, is veel groter dan in de jaren zestig.”
BLONDEL. “Ik denk dat universiteiten nog nooit zo verweven waren met de maatschappelijke werkelijkheid als nu. Als een prof dertig jaar geleden zei dat hij ook in het bedrijfsleven iets deed, dan was die verdacht. Tegenwoordig is het eerder omgekeerd. Er is een statuut voor student-ondernemers, er zijn adviesorganen met bestuurders uit de buitenwereld… de interacties met maatschappelijke verwachtingen zijn veelvuldig. Dat is ook normaal omdat een groot deel van de financiering uit de publieke middelen komt”
SELS. “De gross value added van de KU Leuven aan de economie wordt geschat op 7,4 miljard. En dat is zelfs zonder de ziekenhuizen mee te tellen. Dat is een veelvoud van wat het in de jaren zestig was. Toen klonk de roep om verandering misschien luider, maar de impact was in elk geval kleiner. Er is geen hoge raad in dit land te vinden die niet mee door de universiteiten wordt bemand. Je kunt zeggen dat de universiteiten daardoor een beetje deel van het systeem zijn geworden, maar hun maatschappelijke impact is in elk geval groter dan vijftig jaar geleden.”
Trends Dossier mei '68
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier