‘Meer mijnbouw in Europa, maar niemand wil een mijn in zijn buurt’: Antwerpen krijgt als eerste een reizend paviljoen rond circulaire economie
Muce brengt grote bedrijven en kunstenaars samen rond circulaire economie in een educatief paviljoen dat op 14 september opent in Antwerpen en daarna Brussel, Hasselt en Gent aandoet. Daarmee wil oprichter Nina Maat cultuur en economie verbinden.
Het Antwerpse architectenbureau Cuypers & Q trok het paviljoen van Muce op met gerecupereerde materialen. Het komt tijdelijk op publieke plekken te staan, zoals op het Operaplein in Antwerpen en aan het Beursgebouw in Brussel. Het havenbedrijf Katoen Natie leverde reststaal. Het beton komt van Ebema, een bedrijf dat streeft naar duurzame prefabbetonmaterialen. “Het dak van het paviljoen bestaat uit oude tenten van Decathlon, die aan elkaar zijn genaaid door het maatwerkbedrijf CiLAB”, vertelt Nina Maat, de oprichter van de vzw Muce en een onafhankelijke consulent voor de circulaire economie. “Binnenin zorgt het Nederlandse matrassenbedrijf Auping voor kunstzinnige kussens gemaakt van restmaterialen uit hun fabriek.”
Nina Maat wil mensen niet op een belerende, maar op een inspirerende manier doen nadenken over mode. Daarom werkt ze in het paviljoen samen met kunstenaars die vragen stellen over het kruispunt van sociale en circulaire economie. Ook in eerdere projecten verbond ze al cultuur en economie. “We schakelen over naar een duurzame economie. Maar als we kobalt nodig hebben voor onze Tesla’s en smartphones, een grondstof die op een niet zo ethische manier wordt ontgonnen, is dat nog wel zo duurzaam? De onderzoeker Peter Tom Jones zegt daarom dat we weer meer aan mijnbouw moeten doen in Europa, maar niemand wil een mijn in zijn buurt. Met de nieuwe, reizende tentoonstelling over circulaire economie hoop ik dat mensen zich niet alleen meer vragen zullen stellen, maar ook in dialoog gaan over dat soort duurzaamheidskwesties, en evengoed over de consumptie van matrassen of kleren. Die thema’s komen dichter bij de burger.”
‘De overheid mag best wat kritischer zijn wanneer ze subsidies geeft aan projecten voor circulaire mode van grote bedrijven’
Nina Maat, Muce
Gigantische uitdagingen
Bij duurzame mode denken velen aan vintage kledingwinkels, waarvan er steeds meer de deuren openen in de winkelstraten van grote steden. Dat is een goede zaak, maar we mogen niet te veel verwachten van tweedehandskleding, zegt Nina Maat. “De kwaliteit van het materiaal is zo variabel, dat het moeilijk is de kwaliteit van het aanbod constant te krijgen. Zeker de jongste jaren zijn kleren met een slechte mix van materialen op de markt gebracht.”
Met recycleren zit je aan het eind van de productieketen. Veel beter is te kijken naar hoe producten worden ontworpen aan het begin van de cyclus, zodat ze ook teruggenomen kunnen worden voor een tweede leven. Nina Maat vindt dat de bouwsector daarin al heel wat verder staat dan de modewereld. Er zijn wel start-ups als Resortecs, van oprichter Cédric Vanhoecke, dat experimenteert met smeltend naaigaren.
Hoe kunnen bedrijven mensen kleden en tegelijk een positieve impact creëren? Hoe kunnen ze minder kleren produceren en toch overleven? Hoe kan de kringloop van een kledingstuk worden gesloten, waarbij bedrijven de kleding terugkrijgen voor herstel, hergebruik en recyclage? En wanneer zullen de mensen die de kleding maken een eerlijk loon krijgen? In enkele vragen schetst Nina Maat de gigantische uitdagingen van de modesector. De Antwerpse specialiste in circulaire economie verwijst ook naar de externe kosten. “Om een jeansbroek te produceren heb je gigantisch veel water nodig. Dat leidt mee tot droogte. Er worden ook chemische stoffen gebruikt, die niet niet gezond zijn voor de werknemers en daarna vaak in de natuur worden geloosd. We zitten met gigantische afvalbergen. Veel van ons textielafval wordt onder meer in Ghana gedumpt.”
Afspraken maken
Het moordende tempo waarin de grote modemerken nieuwe collecties presenteren, is nefast. Er zitten vaak nauwelijks zeven of acht weken tussen. “Vroeger maakten de grote modehuizen afspraken over hoe ze modeshows organiseerden. Waarom maken bedrijven niet zulke afspraken over het ontwerpen van kleding, zodat die hergebruikt kan worden? Waarom zetten ze niet samen logistieke systemen op?”
Ook de overheid kan daar met een goede regelgeving een rol spelen, vindt Maat. “Al mag de overheid best wat kritischer zijn wanneer ze subsidies geeft aan projecten voor circulaire mode van grote bedrijven. Ze moet waken over de ambitie van de subsidiedossiers en op welke circulaire strategieën ze inzetten.” Wat de Europese overheid volgens Maat wel goed doet, is de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UVP) voor het inzamelen, hergebruiken en recycleren van textiel. De invoering van die EU-regelgeving staat gepland voor 2025.
Oneerlijke praktijken
In de modewereld is de transitie ingezet. Een bekende modeontwerper als Bruno Pieters injecteerde met Honest by Bruno Pieters een scheut transparantie in de sector. “Van elk kledingstuk kon je zien hoeveel de stof kost, en hoeveel de marketing kost, tot de webhosting toe. Zo verantwoordde het merk duidelijk zijn prijzen. Als een merk als Shein (een heel goedkoop Chinees kledingmerk, nvdr) dat zou doen, zou het niet veel producten meer verkopen. Mensen zouden zich beter bewust worden van de oneerlijke praktijken van fast fashion”, zegt Maat.
Er zijn al tal van kleine, duurzame merken op de markt, maar zij specialiseren zich vaak in basiskledingstukken. “Die zijn niet altijd trendy, terwijl we in een wereld leven waarin mensen graag iets hips dragen. Je kunt de basics wel combineren met kleren van meer chique, trendy merken. Daarom vind ik Dressr interessant, een Belgisch verhuurplatform voor kleren. Ook Momo Collective doet dat. Je kunt op dat platform ook iets te huur aanbieden, als op een soort Vinted (een app om tweedehands kleding te verkopen, nvdr), maar dan om te verhuren. Zo krijgen ook kleren die niet per se duurzaam gemaakt zijn een langer leven.”
Een van de favoriete modemerken van Nina Maat is het Nederlandse Botter, opgericht door het creatieve Nederlandse duo Rushemy Botter en Lisi Herrebrugh. Botter studeerde mode in Antwerpen en Amsterdam. Het duo viel al geregeld in de prijzen en stond tussen 2018 en 2022 aan het hoofd van het merk Nina Ricci, maar koos daarna voor zijn eigen merk. “Botter speelt mee met de grote modemerken en denkt na over hoeveel collecties het op de markt brengt. Het doet onderzoek naar nieuwe materialen voor bioafbreekbare kleding, zoals algen. Een deel van de winst gaat naar een project voor koraalriffen in Curaçao. Van zulke jonge mensen zal de verandering komen. De ontwerper Martin Margiela (van Maison Margiela, nvdr) is daar al lang mee bezig. Een omslag zal pas slagen als voldoende merken meedoen en er een grotere economische tegenbeweging op gang komt.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier