Dienstenchequebedrijven scoren slecht voor ‘werkbaar werk’
Slechts een derde van de werknemers uit de dienstenchequesector heeft een werkbare baan. Dat blijkt uit de driejaarlijkse werkbaarheidsmonitor van de SERV uit 2019, dus voor er sprake was van corona. Het Vlaamse gemiddelde ligt op 49,6 procent.
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) voert sinds 2004 onderzoek naar werkbaar werk. Het adviesorgaan van de sociale partners peilt daarbij onder meer naar werkstress, motivatie, leermogelijkheden en de balans tussen werk en privéleven.
Nooit eerder waren de resultaten zo slecht. Minder dan de helft van de werknemers (49,6 procent) in Vlaanderen heeft een job die ‘werkbaar’ is. Bij de zelfstandigen gaat het om 50,1 procent, met als negatieve uitschieter de bouw (42 procent).
Maar de werknemers in de dienstenchequebedrijven scoren dus nog slechter. De grootste pijnpunten zijn het gebrek aan leermogelijkheden (47 procent), naast werkstressklachten (36,8 procent) en motivatieproblemen (33,3 procent). Bij een op de zes is er sprake van ‘ernstige demotivatie’. De meeste dienstenchequewerknemers (ruim 60 procent) doen routinewerk en beschikken over weinig autonomie. De combinatie werk-privé wordt dan weer als minder problematisch ervaren: slechts 6,3 procent signaleert hieromtrent problemen. De sector scoort hier zelfs beter dan het Vlaamse gemiddelde.