Onze loonkostenhandicap loopt weer op, en dat blijft niet zonder gevolgen
De snelle opeenvolgende loonindexeringen van de voorbije jaren hebben de Belgische loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden doen stijgen van 7,6 naar 13 procent. Dat berekende Geert Janssens, hoofdeconoom van de werkgeversorganisatie Etion. Vooral de situatie van de Belgische industrie baart zorgen.
De bezorgdheid in werkgeverskringen is groot nu de federale regeringsonderhandelingen zijn vastgelopen. Er is vrees voor een politieke chaos, die in de woorden van VBO-topman Pieter Timmermans “boven op de economische moeilijke situatie komt. Er zijn barsten in ons economisch weefsel die we vandaag negeren”.
Belgische loonkostenhandicap
Een van die barsten is de problematische concurrentiepositie van de Belgische bedrijven. Dat leren berekeningen van Geert Janssens, hoofdeconoom van de werkgeversorganisatie Etion. “Meer algemeen kreeg de concurrentiekracht van de Europese economie sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne zware klappen, ten voordele van de VS en de Aziatische landen”, stelt Janssens vast, “De hogere energiefactuur voor onze bedrijven weegt op hun competitiviteit. Vooral de Europese energie-intensieve industrie krijgt het hard te verduren. Voor België komt daar nog eens een extra nadeel bij ten opzichte van de andere EU-landen.”
Anders dan tijdens vorige inzinkingen duurt de malaise deze keer veel langer. De crisis dreigt structureel te worden
Geert Janssens,
Etion
De Belgische loonkostenhandicap blijft aanzienlijk ten opzichte van de rest van de Europese Unie, berekende ETION op basis van data van Eurostat. De Belgische loonkosten voor een uur arbeid liggen momenteel een derde hoger dan die in de eurozone. Geert Janssens: “Meer relevant is het verschil met onze directe buren, namelijk Duitsland, Frankrijk en Nederland (zie grafiek Belgische loonkostenhandicap loopt weer op). Voor de coronapandemie was dat verschil gedaald tot 7,6 procent, onder meer door de indexsprong in 2014 en snellere loonstijgingen in Duitsland. Maar door de snelle opeenvolgende loonindexeringen van de voorbije jaren is onze handicap opnieuw gestegen, tot meer dan 12 procent.”
Lees verder onder de grafiek.
Chemie zwaar onder druk
De daling van onze concurrentiekracht is niet zonder gevolgen gebleven. De bezettingsgraad van het productievermogen in de verwerkende nijverheid zakte naar een niveau dat we de voorbije dertig jaar alleen hebben gezien tijdens corona en de financiële crisis (zie grafiek Industrie komt zwaar onder druk). De bezettingsgraad in de chemische nijverheid is zelfs gedaald naar het laagste niveau sinds het begin van de metingen. “Anders dan tijdens vorige inzinkingen duurt de malaise deze keer veel langer. De crisis dreigt structureel te worden,” waarschuwt Janssens.
Eigenlijk heeft onze industrie een dubbele handicap: de hoge energieprijzen en de oplopende loonkosten. “Voor de industrie wegen in eerste instantie de hogere prijzen voor gas en elektriciteit zwaar op de concurrentiekracht. Hoewel de piek van september 2022 al een heel eind achter ons ligt, is de gasprijs in Europa nog altijd meer dan dubbel zo hoog dan voor corona”, weet Geert Janssens. “Omgerekend in dollar betaalde Europa deze zomer tof vijf keer meer dan de VS. Sectoren met hogere energieprijzen zullen proberen om die door te rekenen aan hun klanten, die op hun beurt hetzelfde proberen te doen bij hun klanten. Uiteindelijk komen we bij de eindklant, de werknemer die zal proberen hogere lonen af te dwingen. Vanuit zijn standpunt is dat niet meer dan logisch. Maar voor bedrijven is dat een nieuwe kostenstijging die men opnieuw zal proberen te verhalen op anderen.”
Hier kan de vergelijking worden gemaakt met de jaren 70, toen de stijging van de energieprijzen ook geleid heeft tot een golf van inflatie die zich als een olievlek doorheen de hele economie verspreidde en die minder competitief heeft gemaakt.
Lees verder onder de grafiek
Automatische indexering
Geert Janssens beperkt zich niet tot berekeningen. Hij formuleert ook voorstellen. Hij wil dat de regering werk maakt van een echte energienorm, waardoor de energieprijzen naar analogie met de loonnorm niet sneller stijgen dan in de buurlanden. Janssens: “Die energienorm is er al op federaal niveau, waardoor de regering kan ingrijpen op het federale aandeel van de energiefactuur. Maar de norm zou moeten uitgebreid worden naar het gewestelijk niveau, dat ook de energiekosten voor een aanzienlijk deel bepaalt.”
Een oplossing kan zijn het tempo van de loonindexeringen aan te passen.
“Over de toepassing van de federale norm is bovendien heel wat discussie over de verbruiksprofielen die worden gebruikt om de prijzen van onze bedrijven te vergelijken met die bij de buren. Plus: grootverbruikers, die al van voor de invoering van de norm aankeken tegen een handicap, moeten het de jongste jaren opnemen tegen concurrenten in Duitsland en Frankrijk waar regeringen maatregelen nemen om de energie-intensieve industrie te helpen.”
Een andere werf, wellicht voor de volgende federale regering, is de automatische loonindexering. “Die beschermt werknemers tegen koopkrachtverlies, maar creëert een handicap voor bedrijven die internationaal concurreren. Het tempo van aanpassingen aan de inflatie ligt in buurlanden veel lager”, benadrukt Geert Janssens. “De OESO verwacht dat de loonkosten bij onze buren de komende jaren een inhaalbeweging maken. Dan zouden we onze loonkostenhandicap weer kunnen afbouwen. Maar aangezien een nieuwe golf van inflatie niet is uitgesloten, blijft het nuttig om na te denken over strategieën voor zo’n scenario.”
Een oplossing kan zijn het tempo van de loonindexeringen aan te passen. “In concurrentiegevoelige sectoren zou dat dan trager gebeuren,” stelt Janssens voor.
Lees ook:
Janssens wil ook een discussie over een indexering in centen in plaats van in procenten. In dat geval zou de relatieve koopkrachttoename het sterkst zijn voor de laagste lonen. “Een andere mogelijkheid is dat de index wordt afgetopt vanaf een bepaald bruto-inkomen. Uiteraard eenmalig of gedurende voor aantal indexeringen”, zegt Janssens. Dat zou de loonspanning wel verminderen, terwijl die in België al tamelijk beperkt is. “Dat klopt. Maar het zou dan ook maar een eenmalige of tijdelijke aanpassing van de indexering mogen zijn”, besluit hij.
Europese groeicijfers zijn geflatteerd
Ondanks haar concurrentiehandicap groeide de Europese economie in de periode 2022-2024 gecumuleerd met 5 procent. “Eigenlijk zijn dat geflatteerde groeicijfers”, waarschuwt Geert Janssens. “De groei was vooral te danken aan een inhaalbeweging omdat de particuliere consumenten hun tijdens de pandemie gespaarde tegoeden lieten rollen. Als gevolg van de arbeidskrapte waren er ook heel wat loonstijgingen die de consumptie mee hebben ondersteund. Hoewel ddat voor de consumenten een goede zaak is geweest, konden niet alle bedrijven zich deze loonstijgingen zonder meer veroorloven.”
Janssens wijst daarnaast op de impact van de openbare financiën. “Met overheidstekorten in Europa van gemiddeld 3 procent of meer en een gemiddelde overheidsschuld van 83 procent van het bbp is een aanzienlijk deel van de groei kunstmatig. De schulden dienen immers op termijn terugbetaald te worden, en betekenen dus een verlies aan toekomstige koopkracht en groei. De Europese Commissie berekende dat het begrotingsbeleid in 2022 de economisch groei van de hele EU een impuls van 2 procentpunt van het bbp heeft bezorgd; voor 2023 en 2024 komt ze uit op een licht negatieve impuls.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier