Administratieve overlast: sociale partners eisen betere regelgeving
De sociale partners in ons land eisen gezamenlijk een betere regelgeving op alle beleidsniveaus. Kwaliteitsvolle regels en wetten helpen bedrijven beter ondernemen en geven mensen een stabiele sociale bescherming . Daarom vragen ze van Belgische beleidsmakers en wetgevers meer transparantie, betere evaluaties, nauwere samenwerking en een betere samenhang. Trends zet op een rij wat er moet gebeuren.
Het zijn slechts een paar van de vijftig voorbeelden van administratieve omslachtigheid die de zelfstandigenorganisatie Unizo bij haar leden heeft verzameld. Ze kaart daarmee het probleem van administratieve overlast en complexe regelgeving voor ondernemingen aan. Toenemende en veranderende regelgeving en procedures doen niet alleen de Belgische ondernemingen pijn, maar ook de concurrentiepositie van onze economie als geheel. De tijd en de middelen die bedrijven in administratie moeten steken, kunnen ze niet besteden aan productieve zaken, zoals innovatie.
Economen aan de universiteit van Hasselt berekenden in 2015 dat een verlaging van de administratieve lasten met 25 procent ons land meer dan 1 procent economische groei zou opleveren. Maar niet alleen de hoeveelheid wetten en regels is van belang. “Er is hoe langer hoe meer bewijs van het belang van de kwaliteit van regels en wetten. Als je die verbetert, komt dat de economische groei ten goede”, zegt Wim Marneffe, hoogleraar economie aan de UHasselt en expert in administratieve vereenvoudiging.
België gaat vooral gebukt onder veel wet- en regelgeving, die bovendien vaak verandert. “Wij lopen vooral investeringen mis door de complexiteit van regels en omdat bedrijven nooit zeker zijn of wetgeving lang blijft bestaan”, verduidelijkt Marneffe. “Met onze vele overheden, die steeds nieuwe bevoegdheden krijgen, lijdt ons land aan regelgevingsinflatie en steeds wijzigende wetgeving.”
In haar evaluatie van de invoering van de Europese Small Business Act (SBA) in België, oordeelde de Europese Commissie in 2018 nog dat de administratieve last voor Belgische ondernemingen te zwaar blijft, de procedures te complex zijn en bedrijven te weinig zekerheid hebben.
Geen oog voor de gevolgen
De Belgische wet van 15 december 2013 voert verplichtingen in om die problemen tegen te gaan. Zo moet sinds 2014 een regelgevingsimpactanalyse (RIA) gebeuren voor de raad van ministers een nieuwe wet of regel kan goedkeuren. Zo’n analyse peilt naar de positieve en de negatieve effecten van nieuwe regelgeving. Maar de wet- en regelgevers in ons land leven die wet zelf niet na, zo blijkt uit de jaarverslagen van het Impactanalysecomité (IAC), dat deel uitmaakt van de federale dienst voor administratieve vereenvoudiging.
“De kwaliteit van de RIA’s is meestal onvoldoende omdat ze onvolledig, te minimalistisch of fout worden ingevuld”, concludeert het laatste jaarverslag van 2016. Negen op de tien zijn onjuist of onvolledig ingevuld. Bovendien vond de Belgische wetgever dat van de 427 nieuwe wetsvoorstellen in 2016 de helft geen voorafgaande analyse nodig had. Onterecht, volgens het IAC, dat oordeelde dat in een kwart van de vrijgestelde voorstellen wel een impactanalyse had moeten gebeuren.
De conclusie van het jaarverslag luidt dat in ons land de auteurs van nieuwe regels en wetten onvoldoende rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan. “Die verwaarlozing van de RIA is verontrustend”, aldus Danny Van Assche, de gedelegeerd bestuurder van Unizo. “Men haalt de slechte kwaliteit ervan aan als reden om ze af te schaffen, maar dat is de wereld op zijn kop. De impactanalyses moeten juist verbeterd en aangegrepen worden als een kans om de kwaliteit van de regelgeving te op te krikken.”
Geen politieke bereidheid
Het verbaast Wim Marneffe niet dat de impactanalyses zo slecht ingang vinden bij de Belgische beleidsmakers. “Onze cultuur van politieke compromissen staat dat in de weg. Als je in parlementaire achterkamers een nieuw akkoord over de woonbonus sluit, moet je dat daarna niet nog aan een impactanalyse onderwerpen. Dat is weggesmeten geld, want de keuzes zijn dan al gemaakt”, stelt de econoom.
Het hoofd van de federale dienst voor administratieve vereenvoudiging, Erwin de Pue, begint daardoor zijn geloof in het nut en de waarde van impactanalyses te verliezen. “Een RIA is er om beleidsmakers te helpen de beste keuzes te maken. In die zin geloof ik er nog in. Maar er is totaal geen politieke bereidheid om transparant te zijn over nieuwe regels.”
Daar ziet De Pue tal van voorbeelden van. “Kijk naar de debatten over de woonbonus of de bedrijfswagens. Men beslist iets en moet achteraf nog uitzoeken hoe het zit. Ondertussen hebben de mensen en de bedrijven al kosten gemaakt om zich voor te bereiden op mogelijke nieuwe regels.”
Er zijn nochtans voorbeelden waarin een voorafgaande impactanalyse van nieuwe regels waardevol is gebleken. “De overgang van papieren naar elektronische maaltijdcheques is daar een goede illustratie van. We hebben toen alle belanghebbenden betrokken en door in onze analyse de voordelen aan te tonen, hebben we de politiek meegekregen”, legt De Pue uit.
Het Europese beleidsniveau is een ander goed voorbeeld. Elk nieuw wetsvoorstel van de Commissie krijgt een uitgebreide impactanalyse en komt voor de regulatory scrutiny board. “Zeven onafhankelijke experts bekijken alle voorstellen zeer kritisch, bewaken de kwaliteit en kunnen ze blokkeren”, legt Marneffe uit. Het resultaat is “niet noodzakelijk minder maar wel betere wetgeving met lagere kosten voor de betrokken partijen. Een regelgevingsagenda waarin het parlement of de wetgever volledig transparant is, maakt ook betere politieke keuzes mogelijk.”
Kokerdenken
De reden voor de complexiteit van de Belgische regelgeving ligt volgens De Pue in de gebrekkige betrokkenheid en overleg tussen en in de regelgevende instanties. “De Europese antiwitwasrichtlijn komt terecht bij Financiën en de mensen daar bekijken de omzetting ervan enkel vanuit hun eigen standpunt, zonder bijvoorbeeld te kijken welke gegevens ze elders bij de overheid al kunnen vinden, zoals in de Kruispuntbank Ondernemingen”, stelt Erwin de Pue.
Voorts houden de administraties zelf veel van de administratieve lasten bewust in stand. “Van de EU moet je bijvoorbeeld pas een transportvergunning vanaf 3,5 ton afleveren. België heeft dat bewust vanaf 0,5 ton gezet, om ervoor te zorgen dat de betrokken diensten nog werk hebben. Zo maken we het onszelf moeilijk.”
Niet alleen de overheid treft schuld. Het bedrijfsleven is vaak in hetzelfde bedje ziek. “Bedrijfssectoren werken vaak samen met de administratie”, legt De Pue uit. Hij verwijst naar het verzet van de transportsector tegen de elektronische vrachtbrieven. “De transportverenigingen verkochten papieren vrachtbrieven en vreesden inkomsten te verliezen door de invoering van een elektronische versie. Ze gingen pas akkoord toen ze doorhadden dat ze met de elektronische versie ook de opvolgnummers konden verkopen.”
Volgens De Pue is de oplossing te vertrekken van vertrouwen. “Veel administraties vertrekken vanuit het idee dat hun doelgroep een bende fraudeurs is”, stelt hij. “In plaats van uit te gaan van het vertrouwensprincipe en daarnaast de technologie zo efficiënt mogelijk in te zetten om de eventuele fraudeurs op te sporen. Vaak houdt men in de plaats een papieren administratie in stand die weinig fraude tegenhoudt.”
Belangrijk is dat administratieve vereenvoudiging centraal aangestuurd wordt. “De urgentie rond administratieve vereenvoudiging is verdwenen. De regeldruk is de jongste jaren weer licht toegenomen. Dat baart ons zorgen”, zegt Unizo-topman Danny Van Assche.
Alle partijen die Trends sprak hekelden dat administratieve vereenvoudiging tijdens de jongste legislaturen een nevenportefeuille was voor de bevoegde staatssecretarissen. “Het moet een aandachtspunt blijven en mag niet binnen de zuil van een departement vallen. Het moet onder de eerste minister vallen. Als je administratieve vereenvoudiging bij een vakminister plaatst, heb je altijd problemen”, besluit De Pue.
6,8 miljard
euro bedroegen in 2016 de administratieve lasten voor bedrijven.
Belgische administratieve lasten in cijfers
Het Planbureau brengt om de twee jaar een rapport uit over de administratieve lasten voor bedrijven. Voor 2016 bedroegen de kosten voor Belgische ondernemingen 6,8 miljard euro, 2,3 procent meer dan in 2014. Die stijging viel vooral ten laste van kleine ondernemingen.
Sinds de Planbureaumetingen in 2000 zijn die kosten wel al aanzienlijk gedaald. Toen bedroegen ze 8,6 miljard, wat overeenkwam met 3,5 procent van het bbp. De 6,8 miljard euro in 2016 waren goed voor 1,6 procent van het bbp. Dus zowel in absolute cijfers als in verhouding tot de algemene economie zijn de administratieve lasten voor Belgische ondernemingen gedaald.
Ondanks die daling scoort ons land ondermaats in alle internationale rangschikkingen die peilen naar de effecten van regelgeving op het ondernemingsklimaat. In haar Ease of Doing Business-rapport plaatst de Wereldbank ons land in de groep van rijke landen op plaats 28, net boven Italië (30), maar ver onder Zweden (7), Finland (10), Duitsland (16), Frankrijk (19) en Nederland (28). De top vijf in die OESO-groep bestaat uit Nieuw-Zeeland op de eerste plaats, gevolgd door Denemarken, Zuid-Korea, Noorwegen en de Verenigde Staten.
In de totale groep van 190 landen eindigt België op plaats 45 met een score van 73,95. Nederland staat op plaats 36, Frankrijk op 32 en Duitsland op 24. De gemiddelde score van de rijkere OESO-landen, de landen waarmee België zich het beste vergelijkt, is 77,8. Uit het rapport blijkt ook dat de groei in de slecht presterende landen tot 2 procent lager ligt dan in de landen die goed scoren.
Hetzelfde beeld komt terug in de concurrentiebarometer van het Wereld Economisch Forum. Daarin scoort ons land algemeen goed met plaats 21 op 140 landen. Maar wat betreft de lasten van overheidsregelgeving is ons land met plaats 92 bij de slechtste leerlingen.
Dat zoiets weegt op de Belgische ondernemingen, blijkt uit een Unizo-enquête. Administratieve lasten zijn voor ondernemers de op een na grootste bezorgdheid. Een vijfde van hen geeft dat punt aan als voornaamste reden waarom ze niet opnieuw voor het ondernemerschap zouden kiezen.
Eén keer volstaat
Vanaf 2014 geldt in ons land een wet op unieke gegevensinzameling, beter bekend als het only once-principe. De kern daarvan is dat overheid slechts een keer bepaalde informatie van burgers of bedrijven mag vragen. “Dat principe is voor België de belangrijkste stap van de afgelopen jaren”, stelt Wim Marneffe, expert in administratieve vereenvoudiging. “Alleen dwingen burgers en bedrijven het nog niet genoeg af. Als de overheid informatie vraagt die ze al eens hebben gegeven, kunnen ze zeggen: ‘zoek het zelf maar uit’. ”
De recente invoering van de Europese UBO-richtlijn ( ultimate beneficial ownership, nvdr), waarbij alle ondernemingen hun eigenaren moeten registreren, is een grove schending van dat principe. “Heel veel informatie die ondernemers daar moeten registreren, staat al in de Kruispuntbank Ondernemingen en het Belgisch Staatsblad”, zegt Frank Soquet van de Unizo-studiedienst. “Toch moeten ze die voor het UBO-register nog eens afdrukken en inscannen. We hebben het nagevraagd bij onze leden en de meeste van hen zijn er tussen een half uur en twee uur mee bezig.”
De federale dienst voor administratieve vereenvoudiging heeft de kosten van het UBO-register voor bedrijven uitgerekend: 41 miljoen euro. “We hebben ook de bijbehorende handleiding gelezen en zelfs wij, juristen, begrijpen ze niet”, getuigt De Pue. “Het verbaast me dat advocaten dat only once-principe nog niet ontdekt hebben. Mochten ze zich daar meer op beroepen, ze zouden veel meer zaken winnen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier