ZUURSTOFCELLEN
CREATIVITEIT IS TOEKOMST.
Vlaamse modeontwerpers hebben een eigen bedrijf of dromen ervan, liefst in België. Het eigen baas zijn over hun ontwerpen en producties onderscheidt ze van toptalent elders in Europa, die voor de verkoop van ideeën royalty’s opstrijken. “Hoewel er nog een Vlaamse textiel- en kledingindustrie bestaat, wordt de spoeling dunner,” zegt Marc Gijsemans. De eerste generaties topontwerpers van de Modeacademie klopten aan bij Gijsemans en bij maximaal nog een twintigtal fabrikanten als Cousy, Heyman, Ambiance, MLC, Van Bokrijk.
Jonge afgestudeerden botsen stilaan op een saturatieverschijnsel: de weinige beschikbare capaciteit voor hun veeleisende creaties raakt volzet, jong talent kan moeilijker bij een Belgische fabrikant terecht. Die handicap weegt op almaar kortere leveringstermijnen; nabijheid is een troef voor creaties die bijzonder secuur zijn. Voor het ambachtelijke werk van verfijnde accessoires, drapage en borduren of het maken van schoenen en handschoenen, is het buitenland vaak de enige uitweg.
Linda Loppa beklemtoont de noodzaak van “zuurstofcellen” in de kledingindustrie: kleine bedrijfsafdelingen waar topontwerpers terecht kunnen. “Die zuurstof is nodig voor de overleving van het begrip Belgische Mode. Waarom heeft Du Parc zo geen zuurstofcel voorzien en uitgebouwd? Dit soort productie, die onze knowhow en creativiteit in eigen land houdt, is immuun voor delokalisatiedruk omdat de consument bereid is te betalen voor een kleine, duurdere oplage. Aankloppende ontwerpers komen van een kale reis terug. Toch is er een markt voor.”
Zowat de helft van de 315 leden-fabrikanten van de Kledingfederatie (20.000 jobs) produceert nog eigen kledingmerken, in binnen- of buitenland: 20% in België-80% delokalisatie is de tendens voor dit soort “commerciële” collecties. De ambitieuze afgestudeerden van de Modeacademie mikken echter op avant-garde, vernieuwende collecties die bij aanvang niet bestemd zijn voor het grote publiek. “Makkelijk werken is het niet, ze hebben grote ego‘s. Toch zouden meer fabrikanten moeten openstaan voor hun vernieuwende inbreng, die op langere termijn lonend is. Het is een kwestie van mentaliteit,” zegt een fabrikant. Elke Hoste vulde in 1993 een leemte: ze startte 3-Quarts, een bedrijfje dat patronen tekent voor de grote namen uit de Vlaamse modewereld: “We werken à la carte, het is een kwestie van aanvoelen, van openstaan voor soms extravagante eisen, maar vooral voor het verhaal en de sfeer achter een tekening. Italiaanse ateliers kunnen dat beter dan Belgische waar het almaar sneller moet en commerciëler. Omdat er geen concurrentie is, blijven wij groeien.” Gijsemans bvba beweert tientallen mensen meer te kunnen aanwerven, “maar we vinden geen geschikt personeel, het geringe loonverschil met vervanginginkomens is één van de oorzaken.”
Isabelle Santens (Andres) ziet in de wet van de grote aantallen een valstrik die dodend kan zijn voor de creativiteit: “Onze kostprijs ligt hoog, maar aan de andere kant is er dat potentieel aan emoties, dat onmiskenbaar belangrijker wordt in de internationale concurrentie. De transnationale winkelketens werken steeds meer met stilisten. Ze hebben oog voor het totaalgebeuren rond mode, met zijn verre uitlopers naar design van tal van objecten. Luxeconcerns investeren in wervelende campagnes en architecturaal sterke winkels. Onze fabrikanten moeten dat beseffen. Daar ligt een taak voor Flanders Fashion Institute.”
En de Kledingfederatie? “Het water tussen twee geliefden is nog wat diep,” lacht algemeen directeur Eric Magnus, “de tijd is rijp om bruggen te slaan.” Buitenlandse federaties organiseren de grote modedefilés waarop Vlaamse topontwerpers furore maken. Textirama, de beurs van de Belgische Kledingfederatie, is geen synoniem van vernieuwing. Niet voor niets voelen de jonge alternatieve beurzen in Brussel, Kid’s Fashion en Women’s Wear, zo verfrissend aan in binnen- en buitenland.
Tussen 1982 en 1990 bood het ITCB (Instituut voor Confectie en Textiel) van het Textielplan kansen aan jonge ontwerpers: de Zes van Antwerpen kwamen met steun van het ITCB onder de internationale schijnwerpers. Maar hoewel het voorfinancieren van hun collecties voor vele jonge ontwerpers een struikelblok is, ziet Walter Van Beirendonck geen heil in een soort opstartfonds voor beginnelingen: “Alles voor de afgestudeerden netjes klaarzetten is niet bevorderlijk voor de creativiteit. De Modeacademie is een harde opleiding. Ze hebben leren vechten. Pas na twaalf jaar knokken werk ik met een Duits concern dat in mij gelooft. Wat België nodig heeft, is méér ondernemers en bedrijven, banken en financiers die dat nieuwe talent stimuleren, er ruimte voor maken en initiatieven ontwikkelen om ons sterk potentieel uit te dragen.”
ERIK BRUYLAND
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier