ZURE PRALINES
René Lamy (74j.) beleeft in de volgende dagen enkele wrange ogenblikken. Overmorgen, 17 januari, is het tien jaar geleden dat Carlo De Benedetti pralines bezorgde bij de gouverneur van de Generale Maatschappii van België (GMB) en Lamy’s rijk eindigde (zie ook omslagverhaal van 17 december ’97). Men dient van staal te zijn om niet in verwondering en wrok om te kijken naar dat grootse verleden.
Gouverneur René Lamy is vandaag maatschappelijk een schaduw van wat hij was in 1987. Hij stond aan het hoofd van een wereldgroep die in eigen land een derde van de ondernemingen raakte via rechtstreeks of onrechtstreeks aandeelhouderschap en in het buitenland onder meer glorieerde in Zaïre, Canada, Brazilië, Argentinië, Zuid-Afrika, de VS. Voor René Lamy boog groot en klein. Dat bleek de voorgevel te zijn. GMB was in 1987 een ouderwets conglomeraat, actief in elke denkbare niche, een onuitputtelijk kluwen van directe en kruiselingse participaties. Na de raid van Carlo De Benedetti was de pijnlijkste ontdekking dat de holding slechts een zeer versplinterd aandeelhouderschap had.
René Lamy viel van een hoge sokkel. Het siert hem dat hij daarom niet wegkruipt. Het zijn slechts de sterken die hun levenswerk zien stukgaan en toch het hoofd omhoog houden. De ex-gouverneur doet wat men maatschappelijk van hem kan verwachten. Hij zit Brusselse muziekverenigingen voor en leidt de alumni van de Université Catholique de Louvain, zijn Alma Mater, waar hij economie studeerde. René Lamy vervult geen bestuursmandaten meer in beursgenoteerde Belgische ondernemingen. In 1990 verscheen in de twee landstalen een saai boek over “De strijd om de Generale Maatschappij” van zijn hand. Enkel de ramsjboekhandel de Slegte werd er goed van.
René Lamy is de verpersoonlijking van de degelijkheid. Zijn familiale wortels steken diep in de Ardeense aarde. Communicatie en warme menselijkheid waren nooit zijn meest opvallende kentrekken, hoewel zij die professioneel intiem met hem omgingen, getuigen dat hij een meelevende en aardige man was. René Lamy nam zichzelf erg au sérieux en kon waarschijnlijk moeilijk anders, want hij reïncarneerde een modèle belge waarvan de mystiek moest worden gered. Hij ontbeerde elke ons charisma en was het type van de kabinetschef die eerste minister wordt. René Lamy kende de wereld van de salons, van de conclaven, van de teksten. Hij doorliep zijn carrière enkel bij de holding waar hij binnenstapte bij de studiedienst. Vergelijkingspunten zijn Wilfried Martens, Fons Verplaetse, Jean-Luc Dehaene. Buiten het wereldje van apparatsjiks zijn ze vissen op het droge.
De baronnen en de intellocraten van de GMB hadden in doorsnee weinig niveau : Paul-Emile Corbiau was maar zozo ; Robert Novis een man die het bij Kredietbank of BBL maximaal zou geschopt hebben tot procuratiehouder ; Marcel Goblet braaf ; Pierre Oury een visionair zonder veel practische ervaring (zijn Luikse staalfamilie had automatisch recht op een zetel in het directiecomité). Julien Vanhove was prima ; Jacques van der Schueren had goede politieke contacten om het monopolie in de energie en de bijhorende dividenden te beschermen. Baron de Fauconval, de factotum van René Lamy, was een hoogmoedige en wereldvreemde hoveling.
De bedeesde niet-ingenieur Lamy moest zich opdringen in dat milieu. Het adagium van Napoleon : “Alles ligt in de verwezenlijking” kon hij niet verwezenlijken. De meeste GMB-directeuren bleken in de crisisjaren rentmeesters te zijn die coupons knipten, tantièmes inden en met hun ingenieurshebbelijkheid investeringsplannen van dochters bediscussieerden.
De buitenwacht heeft René Lamy zelden leren kennen als een vriendelijke, goeiige man. Zeker de Vlaamse buitenwacht niet. René Lamy was een unitarist in hart en nieren, elke decentralisering en federalisering vond in hem een hardnekkige tegenstander. Van kranten en journalisten die deze ontwikkeling genegen waren, had hij een hartsgrondige afkeer. Zo vervreemde hij zestig procent van de opiniemakers van dit land van zich. Zijn Generale Maatschappij was ondanks haar politiek-economisch gewicht een object van afkeer in Vlaanderen. Kan dit verbazing wekken ? Steve Davignon zei, kort voordien aangesteld als vice-gouverneur : Je refuse qu’on parle un mot de flamand au conseil d’administration de la Générale, dit naar aanleiding van de 10 % GMB-aandelen die Theo Boone verworven had. Hij weerspiegelde daarmee de mening van de GMB-leiding. Onder druk van de politieke evolutie kwamen er symbolische gebaren : de aanstelling van oud-VEV-voorzitter Robert Stouthuysen als Vlaams vertrouwenspersoon en voorzitter van VIV (1981), een doekje voor het bloeden.
Bedrijfseconomisch ging het even triest. Een ex-stafmedewerker : “Wij waren zeer kritisch, maar we konden niks kwijt. Er was bijvoorbeeld in de eerste helft van de jaren tachtig discussie over de ontstellend lage beurskoers van Generale Maatschappij 900 frank, 50 % onder de intrinsieke waarde. In die omstandigheden wisten wij dat er vroeg of laat een kaper zou opduiken. René Lamy is dan begonnen met een saupoudrage van kleine participaties, bijvoorbeeld 1,5 % gekocht door Suez. Dat manoeuvre kwam té laat en was gezien de omvang van het probleem belachelijk.”
In de jaren tachtig leed GMB aan een diepe identiteitcrisis. Welke moest haar verhouding zijn tot de honderden dochterondernemingen ? Die hadden de holding niet écht nodig. Nieuwe ideeën en uitstapjes in vooruitstrevende branches borrelden op. CIG werd de dochter voor informatica (de dochters moesten daaraan hun informatica uitbesteden), Generale Bank zag talent en business wegvloeien naar haar jonge investmentbank Dillon Read in Londen (de business moest onder meer komen van de dochters), ook in de internationale handel zag een groepsinitiatief het licht. In de praktijk mislukten die nieuwe danspassen want de cultuur van la maison was onuitroeibaar negentiende-eeuws, anti-markt en inteelterig.
Op 7 jaar tijd steeg weliswaar de beurskapitalisatie van minder dan 5 miljard naar 80 miljard frank (gerekend aan 4000 frank, niet aan 8000 frank, de prijs op het hoogste punt van het bod en de tegenbiedingen). Een insider : “Ik ben nu niet bang voor de GMB, zei Lamy me in ’81, maar als we gezonder worden dan zal men ons de controle uit de handen willen halen. Hij was zelf zeer overtuigd van de broosheid van zijn holding. Hij wou opschuiven naar een groep van vaste aandeelhouders van 35 à 40 % en haalde 18 % op het moment van de raid.”
De rest is geschiedenis.
FRANS CROLS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier