Zo richt u een Europese vennootschap op
Sinds oktober 2004 kunt u een zogenaamde ‘Europese vennootschap’ oprichten. Daarmee kunt u kosten besparen en uw efficiëntie verhogen. Hoe en waar moet u zo’n Europese vennootschap oprichten?
De auteur is advocaat bij de Brusselse Balie.
Het idee van een Europese vennootschap dateert al van meer dan vijftig jaar geleden. Maar het eerste concrete voorstel kwam van de Rotterdamse professor Pieter Sanders in 1970. Jarenlang was het dossier echter geblokkeerd vanwege de problematiek over de inspraak van werknemers. In 1997 kwam de zaak in een stroomversnelling terecht. Vier jaar later was de geboorte van de Europese vennootschap een feit.
Europa heeft geprobeerd een juridisch kader te scheppen waarin een grensoverschrijdende vennootschap met Europese allure kan worden opgericht, zonder dat die gehinderd wordt door een pak juridische en praktische obstakels die 25 verschillende rechtsstelsels kunnen opwerpen. Helaas laat de tekst van de Europese verordening te veel ruimte aan de afzonderlijke lidstaten voor de concrete invulling. Veel nieuwe lidstaten die al aantrekkelijke forfaitaire belastingtarieven hanteren, zien hun kans schoon om de Europese vennootschap te gebruiken als een marketingwapen en zich sterker te profileren tegenover buitenlandse investeerders.
1. Waarom is een Europese vennootschap interessant?
Een van de belangrijkste beweegredenen om een Europese vennootschap op te richten, is het kostenbesparende effect. De Europese vennootschap wordt immers beheerst door één geheel van regels, kent één bestuursstelsel en één rapportering over de landsgrenzen heen. Dat betekent een zeer sterke vereenvoudiging van dikwijls logge structuren en een versnipperd management. Het is ongetwijfeld een voordeel dat bepaalde bedrijfsactiviteiten of productielijnen in verschillende lidstaten door hetzelfde management worden beheerd. Volgens de Europese Commissie kan de Europese vennootschap zelfs een jaarlijkse besparing van 30 miljard euro opleveren aan het bedrijfsleven.
De ondernemingsraad van het Duitse Opel heeft deze boodschap snel begrepen en heeft aan het moederbedrijf General Motors (GM) voorgesteld om een honderdtal dochterbedrijven onder te brengen in één Europese vennootschap in plaats van 12.000 banen op de helling te zetten. Dat zou de structuurkosten (marketing, boekhouding, productplanning, personeelsbeleid) aanzienlijk kunnen drukken. Als GM, dat nu zijn hoofdzetel in Zwitserland heeft, beslist een Europese vennootschap te vormen, moet de zetel in een Europese lidstaat of in een land van de Europese vrijhandelsassociatie gevestigd worden. Zwitserland behoort daar niet toe. België zou dus een van de kandidaten kunnen zijn, hoewel bedrijfsanalisten sterk betwijfelen of GM bereid zal zijn om zijn zetel in Zürich op te geven.
Een andere troef zou de flexibiliteit zijn: de Europese vennootschap zou vlotte grensoverschrijdende mobiliteit moeten toelaten, zodat efficiënt kan worden ingespeeld op opportuniteiten in het buitenland. Ten slotte kan de oprichting van een Europese vennootschap een psychologisch voordeel opleveren. Bedrijven die zich organiseren in de vorm van een Europese vennootschap wekken in het buitenland minstens de indruk een solide vennootschap met grensoverschrijdende activiteiten te zijn. Omdat de oprichtingsvoorwaarden niet eens zo streng zijn (zie kader: Voorwaarden voor een Europese vennootschap), zullen misschien eerder KMO’s met (beperkte) grensoverschrijdende activiteiten de mogelijkheid aangrijpen om andere buitenlandse markten aan te boren.
2. Welke bedrijven profiteren het meest?
Veel grote Europese ondernemingen vertonen een gezonde interesse voor de Europese vennootschap, maar kijken de kat uit de boom. Volgens de pers stellen Dexia, Fortis en KBC zich de vraag of de oprichting van een Europese vennootschap voor hen zinvol is, terwijl Arcelor en Agfa-Gevaert de ontwikkelingen op de voet volgen, maar evenmin concrete plannen smeden. Kenners menen zelfs dat de Europese vennootschap voor Europese bedrijven dode letter dreigt te blijven zolang er geen duidelijk fiscaal statuut komt. Tot nog toe zou alleen de Noord-Europese bank- en verzekeringsgroep Nordea werk maken van de herstructurering tot een Europese vennootschap.
Het klinkt paradoxaal, maar wellicht zullen eerder Amerikaanse en Aziatische bedrijven heil zien in de oprichting van een Europese vennootschap. Die kan fungeren als een vereenvoudigd, overkoepelend instrument voor hun Europese vestigingen. De kans is groot dat deze buitenlandse investeerders zich hoofdzakelijk zullen laten leiden door het fiscale statuut dat elke lidstaat afzonderlijk aan de Europese vennootschap geeft en dat zet aan tot onderlinge fiscale concurrentie. Het gebrek aan een uniform fiscaal statuut is inderdaad een van de grootste tekortkomingen van de Europese vennootschap. Nu blijft het nationale fiscaal recht van toepassing op de Europese vennootschap en haar vestigingen in andere landen, zonder dat er echter van dubbele belasting sprake mag zijn. De lidstaten zijn in de regel vrij om individueel het fiscale regime te bepalen dat van toepassing is op een Europese vennootschap, zolang er maar geen discriminatie ontstaat tussen de Europese vennootschap en de gewone publieke vennootschappen, zoals de naamloze vennootschap. Omdat een aantrekkelijk fiscaal statuut van de Europese vennootschap veel buitenlandse investeerders kan lokken, dreigt er ongewilde fiscale concurrentie tussen de lidstaten te ontstaan.
Het tarief van de vennootschapsbelasting in Ierland ligt bijvoorbeeld op 12,5 %, ongeveer een derde van het Belgische tarief (33 %). De nieuwe lidstaten hanteren forfaitaire belastingtarieven van 20 tot 26 %. Ongetwijfeld speelt het verschil tussen deze tarieven een beslissende rol in de keuze van multinationale ondernemingen voor de plaats waar ze een Europese vennootschap gaan oprichten. Een Europese vennootschap is namelijk vrij om te kiezen waar ze haar hoofdzetel vestigt, op voorwaarde dat daar ook de werkelijke leiding zetelt.
Voor België kan dat nefast zijn: de buitenlandse investeerders vertegenwoordigen ongeveer 45 % van alle ontvangen vennootschapsbelastingen in België. Een aantrekkelijke belastingwetgeving voor de Europese vennootschap zou dat percentage nog kunnen verbeteren of minstens bestendigen. Voor de economische groei en de tewerkstelling in ons land is het van cruciaal belang dat België deze trein niet mist. In navolging van Ierland hebben inmiddels Nederland (31,5 %), Portugal (25 %) en Oostenrijk (25 %) hun tarieven voor de vennootschapsbelasting verlaagd. Ze doen dat hoofdzakelijk onder druk van de nieuwe lidstaten, die felle voorstanders zijn van fiscale concurrentie binnen Europa om hun eigen nationale economie te stimuleren. Zo is Estland, dat zich profileert als het nieuwe belastingparadijs van Europa, fel gekant tegen een harmonisatie van vennootschapsbelastingtarieven in de EU, omdat dit concurrentie met niet-EU-landen zou kunnen verhinderen.
3. Hoe wordt de vennootschap bestuurd?
In de Europese vennootschap is een zogenaamd duaal bestuur mogelijk. Een dualistisch bestuurssysteem houdt in dat er zowel een directieraad als een raad van toezicht wordt ingericht. Ons vennootschapsrecht kent vooral het ‘monistische’ bestuurssysteem, met één raad van bestuur die bepaalde bevoegdheden kan delegeren aan een directiecomité. Niettemin is dat een monistisch bestuurssysteem. Bij de oprichting van een Europese vennootschap heeft onze regering de keuze gelaten tussen een monistisch en dualistisch bestuurssysteem. Daarmee probeert België zijn aantrekkelijkheid als vestigingsplaats voor Europese vennootschappen te verhogen.
De directieraad kan het best worden vergeleken met een raad van bestuur van een gewone naamloze vennootschap, terwijl de raad van toezicht uitsluitend controle uitoefent op deze directieraad, zonder zich te mengen in het dagelijks bestuur. De raad van toezicht kan uiteraard wel indirect zijn stempel drukken op het bestuur, omdat deze raad de leden van de directieraad benoemt en ontslaat. Het is dan ook niet toegestaan om lid te zijn van beide organen. In landen die nu al de mogelijkheid van een dualistisch bestuurssysteem bieden (zoals Frankrijk), kent het weinig succes. Verwacht wordt daarom dat het monistische stelsel de voorkeur zal blijven genieten.
4. Hoe gebeurt overleg met personeel?
Bedrijven kunnen pas een Europese vennootschap oprichten als vooraf is bepaald hoe het overleg met het personeel wordt georganiseerd. De Belgische CAO 82 bepaalt hoe de bedrijven een overlegmodel moeten kiezen: ze worden alleen verplicht om een bijzondere onderhandelingsgroep op te richten waarin de werknemers van alle betrokken landen vertegenwoordigd zijn. In België zetelen de leden van de ondernemingsraad, van het comité voor preventie en bescherming op het werk en ook van de vakbondsafvaardiging in de onderhandelingsgroep.
5. Hoe komt de vennootschap tot stand?
Wat zijn de oprichtingsmogelijkheden? Een Europese vennootschap kan uitsluitend worden opgericht door een grensoverschrijdende fusie, als een holdingvennootschap, als een gemeenschappelijke dochtervennootschap (joint venture) of door de omzetting van een bestaande naamloze vennootschap.
Een fusie bestaat erin dat twee bestaande vennootschappen die elk in een verschillende lidstaat gevestigd zijn, samensmelten. De vorming van een holdingvennootschap houdt in dat de deelnemende vennootschappen blijven bestaan, maar dat hun aandelen door de aandeelhouders worden ingebracht in een nieuwe Europese vennootschap. De oprichting van een joint venture impliceert dan weer dat twee vennootschappen een gemeenschappelijke dochtervennootschap in de vorm van een Europese vennootschap oprichten. Ten slotte kan een Europese vennootschap ontstaan uit de omzetting van een bestaande NV naar de rechtsvorm van een Europese vennootschap, op voorwaarde dat de NV een dochtervennootschap of een bijkantoor in een andere lidstaat heeft.
Hoewel België op vennootschapsrechtelijk en sociaal gebied het startschot voor Europa heeft gegeven, is de oprichting van een Europese vennootschap in ons land nog niet belastingvrij. Om de fusie fiscaal neutraal te laten verlopen, is nog een aanpassing van de Europese fusierichtlijn vereist. Helaas is deze aanpassing niet gelijktijdig gebeurd. Voor de overige oprichtingsmogelijkheden bestaat er met de huidige wetgeving evenmin een garantie dat die belastingvrij (op het vlak van inkomstenbelastingen en registratierechten) kunnen verlopen. Een wetgevend initiatief wordt dringend als België een ernstige kans wil maken om buitenlandse investeerders te overtuigen een Europese vennootschap in België op te richten. De Europese vennootschap zal pas aan haar opmars kunnen beginnen als de oprichting geen extra belastingen uitlokt. Omdat België al een gunstig fiscaal regime voor holdingvennootschappen kent, hebben we een voorsprong op de meeste andere lidstaten en zouden we deze kans met beide handen moeten aangrijpen.
6. Wanneer is een Europese vennootschap verboden?
Europa is zich bewust van de invloed die multinationale ondernemingen op de nationale economie hebben. Een lidstaat mag dan ook een overheid aanwijzen die zich op grond van het algemeen belang kan verzetten tegen de deelname van een bepaalde vennootschap aan de oprichting van een Europese vennootschap door fusie. In België is het de federale minister van Economie die het laatste woord heeft. Er is sprake van een schending van het algemeen belang “indien de economische of strategische belangen van de natie ernstig in gevaar zouden komen door het deelnemen van de betrokken vennootschap aan een Europese vennootschap via fusie”. Naar verluidt werd deze clausule opgenomen om te anticiperen op mogelijke fusies van nutsbedrijven en financiële instellingen tot een Europese vennootschap.
De minister van Economie kan zich ook in naam van het algemeen belang verzetten tegen een zetelverplaatsing van een Europese vennootschap naar een andere lidstaat. Een Europese vennootschap kan haar zetel verplaatsen zonder verlies van rechtspersoonlijkheid, maar ze moet het voorstel van de verhuizing bekendmaken in het Belgisch Staatsblad. Zo krijgen schuldeisers de kans om een zekerheid te eisen voor hun schuldvordering op de emigrerende Europese vennootschap. Deze bescherming voor schuldeisers is blijkbaar ook (ongewild) van toepassing bij een zetelverplaatsing binnen België. Als de minister meent dat er fundamentele bezwaren bestaan tegen een zetelverplaatsing, moet hij de Europese vennootschap daarvan inlichten binnen twee maanden na de bekendmaking van het voorstel tot zetelverplaatsing.
FISCAAL 75
Didier Van Laere
De lidstaten zijn in de regel vrij om individueel het fiscale regime voor de Europese vennootschap te bepalen.
De oprichting van een Europese vennootschap kan in ons land nog niet belastingvrij.
Wellicht zullen eerder Amerikaanse en Aziatische bedrijven heil zien in de oprichting van een Europese vennootschap.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier