Zegen of vloek?

Globalisering wordt door de ene als een zegen voor de mensheid de hemel ingeprezen en door de andere beschouwd als bron van alle kwaad. De gebruikte bewijsvoering is vaak geloofwaardig en toch misleidend of fout. Globalisering is voor bedrijven een geweldige opportuniteit.

1

Globalisering vertoont vele gezichten. De Nederlandse politicus Ruud Lubbers

2

onderscheidt er drie: economie, technologie en politiek.

Economische globalisering bestaat uiteraard al geruime tijd. Ondernemingen zoals Philips, Unilever, Shell en Solvay waren global lang voor het woord werd uitgevonden. Het bedrijfsleven heeft inderdaad een grote voorsprong op de overheid omtrent denken over en opereren in de global economy. Het in toenemende mate vrij kunnen bewegen van goederen, diensten en kapitalen en het institutionaliseren van de vrije handel via de Europese eenheidsmarkt, de Gatt, WTO, Nafta enzovoort, hebben het proces van economische globalisering versneld. Net als globalisering van technologie en politiek dat hebben gedaan.

Globalisering van technologie heeft te maken met de snelheid waarmee nieuwe technologie zich wereldwijd verspreidt en algemeen beschikbaar wordt. Maar nog meer betreft het de natuur zelf van de nieuwe informatie- en communicatietechnologie. Die geeft immers een nieuwe betekenis aan ruimte en tijd. Men kan software laten ontwikkelen in Bangalore in India en er door de mogelijkheden van telecommunicatie toch in real time over beschikken gelijk waar ter wereld.

In het voorbije decennium hebben we in een versneld tempo politieke globalisering tot stand zien komen. Het overheersend politiek model is de markteconomie geworden met sociale correcties afgedwongen door democratische politieke regimes. Het betekent dat het onderscheid tussen eerste, tweede en derde wereld snel vervaagt. De tweede wereld is met het communisme verdwenen en een toenemend aantal vroegere derdewereldlanden zoals de Aziatische Tijgers hebben hun derdewereldkenmerken afgeschud. Francis Fukuyama heeft het over politieke globalisering wanneer hij stelt dat het einde van de geschiedenis is aangebroken.

3

4

Voor Petrella en zijn collega’s in de Groep van Lissabon heeft hyperconcurrentie een aantal nare gevolgen. Het leidt tot een absolute prioriteit voor de markt zonder aandacht voor de gevolgen voor de samenleving

5

. Hyperconcurrentie resulteert in een teloorgaan van het solidariteitsgevoel, tussen bijvoorbeeld de huidige generatie en de toekomstige generaties, of tussen rijke en arme landen.

Kortom, Petrella beschrijft een doemscenario waarbij globalisering tot hyperconcurrentie leidt die ons op haar beurt meesleurt in een genadeloze, nietsontziende neerwaartse cut-throat concurrentiespiraal. Niet alleen ondernemingen worden erin gevangen, maar ook regeringen die via allerlei vormen van subsidies en belastingverminderingen en het loslaten van sociale beschermingsconstructies aan sociaal en fiscaal opbod – of moeten we eigenlijk niet “afbod” zeggen – gaan doen. Aldus zou hyperconcurrentie leiden tot een maatschappij met veel armoede, hoge werkloosheid, een dalende levensstandaard, minder aandacht voor de bescherming van het milieu en voor een ethische aanpak in de bedrijfsvoering.

In wat volgt behandelen we drie aspecten van deze problematiek. Ten eerste geven we enkele voorbeelden die aantonen waarom het doemscenario zo geloofwaardig is. Ten tweede tonen we aan dat de bewijsvoering en het hierbij gebruikte cijfermateriaal niet altijd klopt. In het derde deel formuleren we enkele aanbevelingen voor het bedrijfsleven en de overheid, zodat ondernemingen negatieve aspecten van globalisering kunnen elimineren of op zijn minst beter beheersen.

PLAUSIBILITEIT VAN HET DOEMSCENARIO.

Er zijn heel wat argumenten die het doemscenario in meerdere of mindere mate geloofwaardig maken. We beperken ons tot een aantal voorbeelden.

De vermogens- en inkomensongelijkheid nemen toe. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld beschikt 1% van de gezinnen over 40% van de rijkdom. Over de voorbije twintig jaar steeg de arbeidsproductiviteit met meer dan 30%, maar gingen de reële lonen van arbeiders erop achteruit. In 1978 bedroeg het loon van de CEO’s van grote Amerikaanse ondernemingen 28 keer dat van de gemiddelde arbeider. De verhouding was tegen 1989 gegroeid tot 56 en bedroeg 116 in 1997.

6

Jef Vuchelen en Koen Rademakers becijferden dat in België in 1994 de 10% rijkste gezinnen 49,6% van het vermogen bezaten tegenover 46,8% in 1984.

7

Ook in vele andere Europese landen zijn vermogens- en inkomensongelijkheid toegenomen. In recent tot de markteconomie geconverteerde landen zoals Rusland zijn de verschillen nog veel meer uitgesproken.

Globalisering heeft de concurrentie geïntensifieerd. In heel wat sectoren is schaalvergroting noodzakelijk gebleken omwille van schaalvoordelen. Wanneer het bouwen van een nieuwe chipfabriek 2,5 miljard dollar kost, dan is het begrijpelijk dat er nog maar weinig chipfabrikanten kunnen overleven. Maar er zijn ook vele andere oorzaken. Delokalisatie van productie is onder meer mogelijk gemaakt door de snelle daling in transportkosten en door de informatie- en telecommunicatierevolutie. Afstand in tijd en ruimte vormt niet langer een schaalnadeel.

Ondernemingen gedragen zich volgens het doemscenario. Als we ons baseren op wat de meeste aandacht krijgt in de pers, dan zien we dat ondernemingen het met minder mensen willen doen. Ondernemers klagen al jaren over de hoge loonlasten aan de onderkant van de loonpiramide en hierbij wordt telkens opnieuw verwezen naar de lagelonenlanden. Bedrijfssluitingen, herlocatie van productie en in toenemende mate van diensten worden door de doemdenkers telkens opnieuw als bewijs gezien van de neerwaartse spiraal.

Viviane Forrester

8

noemt de hoge werkloosheid in Europa onze collectieve schande. Bij de presentatie van de jaarresultaten van Philips in het voorjaar 1997 stelde Cor Boonstra dat hij nog niet klaar zag in de toekomstige strategie van Philips, maar er werd wel aangekondigd dat het personeelsbestand met 25.000 eenheden omlaag moest. De beurs bedankte Boonstra met een verdriedubbeling van de waarde van het Philips-aandeel of 31 miljoen frank per af te vloeien werknemer. Wanneer we dit vaststellen, staan we toch even stil bij het voorstel van Forrester om de nieuwe werklozen te laten meedelen in de toegenomen marktwaarde van de aandelen die ze door hun afvloeiing hebben helpen totstandkomen.

De overheid lijkt niet bij machte de kwalijke gevolgen van de globalisering weg te werken of af te zwakken. Regeringsleiders hebben de gewoonte aangenomen om de schuld voor het minder presteren van hun economie toe te schrijven aan krachten die buiten hun controle vallen: de lagelonenlanden, het niet respecteren van basisprincipes van bedrijfsethiek, het zwaar belasten van het milieu door derdewereldlanden of ontluikende landen en de oneerlijke concurrentie van Japan. Voor de politieke leiders is het erg handig om met zo’n retoriek de schuld voor de economische problemen van hun land van zich af te schuiven of er integendeel “misbruik” van te maken om harde keuzes te rechtvaardigen in de ogen van de bevolking.

Het is een gebruik dat wijdverbreid is geworden in het politieke milieu in Europa en de Verenigde Staten. Het is evenwel zonder meer duidelijk dat de politiek vandaag minder bewegingsruimte heeft dan in het verleden. De macht van de politici eindigt bij de landsgrenzen. Veel beslissingsbevoegdheden hebben ze overgedragen aan supranationale instanties zoals de Europese Commissie. De multinationale ondernemingen worden niet afgeremd door landsgrenzen. Zo kon Percy Barnevik zonder meer dreigen met ABB uit Zweden weg te trekken indien de overheid niet wat inschikkelijker zou worden. Herman van Rompuy heeft de relatieve onmacht van de politiek duidelijk beschreven in zijn onlangs verschenen boek.

9

Tenslotte zijn het niet alleen politieke leiders die een vertekend beeld ophangen van de relatie tussen nationale problemen en globalisering. Ook geloofwaardige experts zoals wetenschappers, academische en andere goeroes gebruiken een beangstigende retoriek of prediken de apocalyps van de tewerkstelling of van de economie. Zo beschrijft Steve Rifkin een wereld, die niet zo ver af zou zijn, waar er eenvoudigweg geen werk meer is

10

. Belangrijker is wellicht de invloed van mensen zoals Lester Thurow, de voormalige dean van de Sloan School of Management aan het MIT die de internationale of globale concurrentie uitsluitend als een zero-sum game beschrijft

11

. Als econoom verbonden aan een prestigieus instituut heeft dit werk uiteraard een enorme invloed.

PHILIPPE NAERT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content