Zand over de zomer

Alain Mouton

Neen, de zomer van 2000 was niet iets om trots op te zijn. Maar niet geweeklaagd: de kustgemeenten kijken alweer uit naar de winter.

De horeca aan de kust weigert nu al een evaluatie te maken van de slechte zomer 2000. “Het gedrag van de toeristen is zodanig geëvolueerd dat een analyse op jaarbasis veel geloofwaardiger is,” klinkt het.

Vlamingen boeken in de loop van het jaar immers meer vakanties, maar voor een minder lange periode. De gemiddelde verblijfsduur in de kusthotels bedroeg in 1999 minder dan drie nachten. “Maar dat is een evolutie die we al verscheidene jaren vaststellen,” zegt Guy Van Dijck van Toerisme Vlaanderen. Met een daling van het aantal overnachtingen aan zee tot gevolg: in 1993 bedroeg dat aantal nog meer dan 7 miljoen; op vijf jaar tijd is het met een half miljoen of ongeveer 7% gedaald.

Het dag- en weekendtoerisme nemen dus toe ten nadele van het verblijfstoerisme en de vakanties worden ook meer over het jaar gespreid. Van Dijck: “De verschuivingen die we vaststellen, gaan veeleer in de richting van het zogenaamde ‘schouderseizoen’, de periode net voor en net na de zomermaanden. De evolutie is wel belangrijk genoeg om er onze marketingstrategie op af te stemmen.”

Hij wordt bijgetreden door Luc De Bauw van Horeca Vlaanderen: “Vijf jaar geleden haalde de horeca aan de kust 70% van zijn omzet in de maanden juli en augustus. Om hetzelfde cijfer te halen, moet je nu de periode van 1 juni tot 30 september in rekening brengen. Afgezien van de weekends zou men het personeel eigenlijk gedurende acht maanden een deeltijds statuut moeten kunnen geven.”

“Men moet een onderscheid maken tussen lange ( nvdr – meer dan drie dagen) en korte verblijven,” zegt Rik De Keyser, van het West-Vlaams Economisch Studiebureau (Wes), een onderdeel van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij (Gom) West-Vlaanderen. “De lange verblijven vind je nog altijd vooral in juli en augustus. Wat de korte verblijven betreft, neemt het volume inderdaad toe en wordt er meer gespreid gewerkt. En wie eens gekomen is, blijft komen.”

Het gedrag van de toeristen is een doordruk van de samenleving geworden: individualisering van de maatschappij plus het verlangen naar actieve vakanties. Dat was het probleem van de Vlaamse kust: de toeristen wilden op elk moment in de badsteden terecht, maar eisten tegelijk meer dan strand alleen. Wie winst wou maken, moest ook nieuwe doelgroepen aanspreken: toeristen die buiten het traditionele seizoen uitstapjes maken van enkele dagen en die op zoek gaan naar cultuur in de ruimste zin van het woord.

Het veranderde

consumentengedrag mag dan al jaren oud zijn, de kustgemeenten liepen tot voor kort jammerlijk achter op die evolutie. Tijdens een groot deel van de jaren ’90 ging het met het verblijfstoerisme aan de kust en het hinterland de verkeerde kant op. Het absolute dieptepunt was 1995, toen de Vlaamse kust nog maar amper 18.000 hotelkamers telde. In 1960 waren er dat 47.000. Bovendien is het aantal hotels in die 35 jaar gedaald van 1145 naar 391.

Er werd niet ingespeeld op de vraag van de hedendaagse toerist. Zo hadden de kustgemeenten geen aandacht voor nieuwe tendenzen als sportvakanties, culturele evenementen en taal- of andere cursussen. Daarvoor is all weather-accomodatie nodig en die was niet voorhanden. Daarnaast werd geregeld geklaagd dat de badplaatsen niet langer aantrekkelijk waren: geen parkeerplaatsen, geen verkeersvrije winkelstraten, geen fris groen in het straatbeeld.

Sinds een paar jaar beweegt de slinger weer in de andere richting. De kuststeden ontdekten waar veel toeristen echt nood aan hadden: ontspanning achter de dijk. Het cultuurtoerisme, met bijvoorbeeld prestigieuze tentoonstellingen, het fort van Napoleon in Oostende en het Visserijmuseum in Oostduinkerke, leeft op.

Ook congressen aan de kust zijn in opmars. “Ze vormen een interessante aanvulling op de weekendactiviteiten en dragen bij tot een toename van de rentabiliteit,” zegt De Keyser. Daarbij wordt gedacht aan kleinere seminaries of meetings voor enkele honderden mensen. Congressen van 1000 of 2000 mensen zijn natuurlijk niet te versmaden, maar vergen een uitgebouwde infrastructuur. Een oud zeer aan de kust: “Dergelijke evenementen worden dan in steden zoals Brugge georganiseerd.”

De sterkte van de nichemarkten verschilt wel van stad tot stad en houdt verband met de profilering van de kustgemeentes. De Haan is wellicht de gemeente waar het minst seizoensgebonden wordt gewerkt. De aanwezigheid van Sunparks is daar wellicht niet vreemd aan.

Maar het zou zonde zijn om de strook tussen zee een zwembad zomaar over te slaan. De duinen zijn een andere belangrijke hefboom voor de ontwikkeling van het kusttoerisme geworden. De verdere uitbouw van de duinen als ecologische en toeristisch-recreatieve troef moet meer mensen naar de kust lokken. De Vlaamse regering en het provinciebestuur zijn van plan om jaarlijks circa 150 hectare duinen aan te kopen die momenteel nog in particuliere handen zijn, en dat vijftien jaar lang. De duinen zijn een symbool geworden, en in de strijd om ze te vrijwaren moet de overheid verschillende functies met elkaar zien te verzoenen. “De duinen hebben drie functies: ze dienen als zeewering, zijn belangrijk voor de recreatie en zijn ecologisch belangrijk,” aldus De Keyser.

De Vlaamse regering besliste ook om honderden kilometer veilige fietspaden aan te leggen en meer aandacht te besteden aan het onderhoud van de bestaande infrastructuur. In navolging van andere provincies worden speciale arrangementen uitgewerkt met een volledig aanbod voor de fietstoerist, zodat die alleen nog maar hoeft te trappen en zich voor de rest geen zorgen hoeft te maken.

Dat de neuzen intussen allemaal in dezelfde richting staan, blijkt uit een kwaliteitsplan dat het WES samen met de gemeenten Oostende, Knokke-Heist, Blankenberge en Koksijde heeft opgesteld. Rik De Keyser: “De publieke investeringen zullen de komende jaren nog toenemen. Een aantal kwalitatief hoogstaande projecten die boven de doopvont zijn gehouden, werken als katalysator.”

Voor de toeristische uitbouw van de Oosteroever in Oostende is het Centrum Dirk Frimout ongetwijfeld het belangrijkste project. Het is een schoolvoorbeeld van aanvullende toeristische infrastructuur: niet seizoensgebonden en gericht op een breed publiek. Dat verklaart ook het succes van Sea Life Center, de Vlindertuin of Plopsaland. Samen met andere evementen zoals tentoonstellingen kenden die dit jaar een stijging van het bezoekersaantal met 20%. Rik De Keyser: “Weersomstandigheden hebben een grotere invloed op de succes van die attracties. In de tweede helft van juli steeg hun bezoekersaantal bijvoorbeeld met ongeveer 30%. In augustus bleef die toename beperkt tot ongeveer 13%. Trouwens, parken zoals Sea Life Center blijven een aanvulling op het klassieke kusttoerisme want de capaciteit van dergelijke projecten is beperkt.”

alain mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content