Wiens belang wordt gediend?

Of het de belastingplichtige is die belang heeft bij de hervorming van de fiscale procedure, is nog zeer de vraag.

De wetsontwerpen tot hervorming van de fiscale procedure zijn na goedkeuring door de Kamer, overgezonden naar de Senaat. Daar worden ze op dit ogenblik in de commissie voor de Financiën besproken.

Is die hervorming een goede zaak ? Het hangt er van af hoe men de zaak bekijkt.

Ongetwijfeld bevatten de beide wetsontwerpen onderdelen die – in vergelijking met de bestaande procedure – een verbetering inhouden. Denk aan het bezwaarrecht van de echtgenoot die aangesproken wordt om de inkomstenbelasting te voldoen die in hoofde van de andere echtgenoot verschuldigd is. Of aan de tijdsbeperking die aan de gewestelijke directeur opgelegd wordt om een beslissing te nemen inzake een bezwaarschrift.

De beide wetsontwerpen bevatten daarnaast ook onderdelen die voor kritiek vatbaar zijn. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe verjaringstermijnen inzake BTW. Of aan de gevolgen die verbonden moeten worden aan het feit dat de gewestelijke directeur niet tijdig een beslissing neemt over een bezwaarschrift.

BASISCONCEPT.

Deze detailkritiek laten we hier evenwel buiten beschouwing. Er dringt zich immers een eerste en voorafgaande vraag op: beantwoordt het basisconcept van de geplande hervorming aan het resultaat dat de fiscus én de belastingplichtigen van een grondige procedurehervorming mogen verwachten. Zo neen, dan is detailkritiek overbodig; het huiswerk moet dan worden herdaan.

ADEM.

Zoals men weet, is de totstandkoming van de fiscale procedurehervorming een werk van lange adem geworden. Zij sleept al tien jaar aan. Wie die totstandkoming heeft gevolgd, moet vaststellen dat de hervormingsplannen in de loop der jaren alsmaar bescheidener geworden zijn.

Terwijl men in het begin vertrokken is met zeer ambitieuze plannen om één groot fiscaal procedurewetboek te maken dat op zowat alle belastingen van toepassing zou zijn, is men uiteindelijk uitgekomen bij een hervorming waarbij fundamenteel weinig hervormd wordt.

BTW.

Als men de geplande hervorming in haar essentie bekijkt, beantwoordt zij in geen geval aan de vooropgezette doelstelling die er onder meer in bestond – minstens op het gebied van de inkomstenbelastingen en van de BTW – een uniformiteit inzake procedure door te voeren. Dat zou voor de fiscus een goede zaak zijn (aangezien het blijkbaar de bedoeling is dat ambtenaren van directe belastingen met hun collega’s van de BTW van langsom meer gezamenlijke controles uitvoeren en samen controlecentra bemannen). Maar ook voor de belastingplichtige kan dit een voordeel zijn. Uniformiteit kan immers leiden tot meer duidelijkheid en verkleint de kans op procedurefouten.

“Wat” daarbij op “wat” afgestemd moet worden (de procedure inzake BTW op die inzake directe belastingen, of – omgekeerd – die inzake directe belastingen op de procedure inzake BTW) is een kwestie waar men blijkbaar niet uitgeraakt is. Van uniformiteit is in de geplande procedurehervorming immers geen sprake. Onder het mom van meer uniformiteit wordt wel voorzien in een gelijkschakeling van de verjaringstermijnen van de BTW met de aanslagtermijnen inzake directe belastingen. Maar, zoals eerder aangetoond, sluiten zij ook na deze aanpassing niet naadloos bij elkaar aan.

Voor het overige blijven de twee bestaande procedures, de ene inzake directe belastingen, en de andere inzake BTW, fundamenteel verschillend, naast elkaar bestaan. Op dit gebied is er dus geen hervorming.

OVERHEVELING.

Wat wordt er dan wel hervormd? De wetsontwerpen bevatten een bont geheel van zeer uiteenlopende maatregelen, de ene al wat belangrijker dan de andere, maar waarvan er eigenlijk maar één is, die een echt fundamentele hervorming inhoudt.

Die heeft te maken met de jurisdictionele behandeling “in eerste aanleg” van geschillen inzake directe belastingen (personenbelasting, vennootschapsbelasting enzovoort). In de bestaande regeling worden geschillen tijdens de bezwaarprocedure geacht jurisdictioneel “in eerste aanleg” behandeld te worden: op het ogenblik dat de gewestelijke directeur uitspraak doet over een bezwaarschrift wordt hij immers geacht “recht te spreken”. Vandaar dat een beroep tegen zijn beslissing rechtstreeks ingediend moet worden bij het hof van beroep.

Na de hervorming blijft de bezwaarprocedure weliswaar bestaan. Maar de beslissing van de gewestelijke directeur verliest haar jurisdictioneel karakter. In plaats daarvan zal de behandeling “in eerste aanleg” overgeheveld worden naar speciaal daartoe in te richten fiscale rechtbanken van eerste aanleg.

STAP.

Beantwoordt deze hervorming aan de verwachtingen? Als men het bekijkt als het enige dat op dit ogenblik haalbaar is, dan kan men misschien – met de nodige zin voor “Realpolitik” – genoegen nemen met de voorgestelde hervorming.

Maar dat kan men niet meer, zodra blijkt dat de voorgestelde hervorming geen stap vooruit, maar voor de belastingplichtigen wel een stap achteruit betekent.

Gevreesd moet worden, dat dit laatste wel degelijk het geval is. De grote lijnen van de bestaande fiscale geschillenprocedure (inzake directe belastingen) blijven immers ongewijzigd behouden. Met haar aangifte, haar wijzigingsprocedure, haar inkohiering, en met haar daaropvolgende bezwaarprocedure. Maar terwijl de beslissing van de gewestelijke directeur op dit ogenblik geldt als een jurisdictionele uitspraak “in eerste aanleg”, begint de gerechtelijke procedure – na de hervorming – pas nadien: bij de rechtbank van eerste aanleg; met vervolgens (zoals nu) beroepsmogelijkheid bij het hof van beroep.

BIJKOMEND.

In haar essentie bekeken, betekent de voorgestelde hervorming bijgevolg niets meer of niets minder dan dat er een procedurestap bijkomt: een bijkomende fase die de belastingplichtige moet doorlopen om genoegdoening te krijgen.

Dergelijke bijkomende fase kan verantwoord zijn, als ze op substantiële wijze iets toevoegt aan de mogelijkheden waarover de belastingplichtige beschikt om zijn rechten te verdedigen. Weliswaar krijgt de belastingplichtige in de nieuwe procedure de zekerheid dat zijn zaak “in eerste aanleg” behandeld zal worden door een “echte rechter”, die alle waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt (terwijl dit in de bestaande bezwaarprocedure nogal eens voor problemen durft zorgen).

Maar daartegenover staat dat de rechtzoekende een bijkomende instantie moet doorlopen: één enkele procedurestap (bezwaar), worden er nu twee (bezwaar én rechtbank van eerste aanleg); wat voorspelbaar in veel, zo niet in de meeste gevallen, zal uitmonden in een langere duurtijd van de hele procedure. En normaal gezien ook in serieus hogere kosten (elke bijkomende procedurestap doet de kosten immers onvermijdelijk oplopen).

OPLOSSING.

De vraag is dan of dit voordeel (een “echte rechter”) opweegt tegen het nadeel van een bijkomende procedurestap (langere duurtijd, hogere kosten). Of beter gezegd, of er geen oplossingen te vinden zijn waarin het voordeel (van een “echte rechter” die in eerste instantie uitspraak doet) niet bereikt kan worden zonder het nadeel van een bijkomende – en dus alleszins kostenverzwarende – procedurestap.

Dat moet zeer zeker mogelijk zijn. Uit de geplande hervorming blijkt evenwel dat men zo’n oplossing (nog) niet gevonden heeft. Waaruit men dan ook moet besluiten dat de hervorming zoals ze op dit ogenblik geconcipieerd is, alleszins niet het belang van de belastingplichtige – als rechtzoekende – dient.

VERMOEDEN.

Welke belangen worden dan wel gediend? Uitgaande van de ontstaansgeschiedenis van de geplande hervorming bestaat het sterke vermoeden dat niet het belang van de belastingplichtige centraal heeft gestaan; maar dat – minstens onderhuids – een kluwen van andere belangen een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Om te beginnen, het belang van de belastingadministratie die (een deel van) haar eigen gewestelijke directeurs – minstens in een eerste fase – in de rol van belastingrechters heeft gezien (maar uiteindelijk op dit punt volledig heeft moeten inbinden). En daarnaast het belang van (onder meer) de accountants, boekhouders en advocaten die elk op hun beurt geen duimbreed hebben willen wijken, als het erop aankwam te beslissen “wie” de belastingplichtige “in welke fase” zou kunnen bijstaan of vertegenwoordigen.

Zo bekeken, is het toevoegen van een bijkomende procedurestap dan ook blijkbaar de pasmunt geweest om het voordeel (een “echte rechter” in eerste aanleg) mogelijk te maken, zonder de belangen te schaden van de beroepsgroepen die bij de fiscale procedure betrokken zijn. Integendeel, door de bijkomende procedurestap wordt het fiscaal professionele actieterrein nog uitgebreid.

WEES.

En de belastingplichtige? Die staat er verweesd bij. Hij betaalt (letterlijk) het gelag. De uiteindelijke vraag is dan of men niet dringend op zoek moet naar een oplossing waarbij niet de belangen van de professioneel betrokken beroepsgroepen, maar wel die van de belastingplichtige primeren. En of het geen hoog tijd is voor zoiets als een fiscaal “octopusoverleg”?

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content