Wie verleidt wie?

Sinds begin vorig jaar heeft de wetgever in een nieuw fiscaal stelsel voorzien ten aanzien van ‘auteursrechten’ en sommige aanverwante rechten. Het houdt in, dat op deze inkomsten een roerende voorheffing wordt ingehouden van 15 procent, en dat deze inhouding ten aanzien van natuurlijke personen – als aan alle voorwaarden voldaan is – ‘bevrijdend’ werkt. Met dien verstande dat de wetgever in een limietbedrag heeft voorzien. Zodra de ontvangen auteursrechten de grens van (nog te indexeren) 37.500 euro overschrijden, wordt er niet meer automatisch van uitgegaan, dat de ingehouden roerende voorheffing de eindbelasting is.

De nieuwe regeling is erg aantrekkelijk, omdat de wetgever bovendien in een bijzonder kostenforfait heeft voorzien. Ten aanzien van de inkomsten die als ‘auteursrechten’ kunnen worden beschouwd, geldt een kostenforfait van 50 procent op de eerste schijf van (nog te indexeren) 10.000 tot 20.000 euro; en van 25 procent op de schijf van (eveneens nog te indexeren) 10.000 tot 20.000 euro.

De regeling heeft tot gevolg, dat op auteursrechten in het beste geval nog slechts een belasting drukt van 7,5 procent (15 procent op de vergoeding na aftrek van een kostenforfait van 50 procent). Het is dan ook voorspelbaar dat de druk vanuit de basis sterk zal toenemen om alles wat enigszins als een auteursrecht kan worden aangemerkt, ook als zodanig fiscaal te behandelen. De uitbetalers van vergoedingen aan auteurs, componisten, enzovoort, zitten daarmee tussen twee vuren. Als zij aan de wensen van hun medewerkers willen tegemoetkomen, moeten zij een extensieve interpretatie geven aan hetgeen als een vergoeding van auteursrechten kan worden beschouwd. Maar tegelijk voelen zij de hete adem van de fiscus: als zij bepaalde vergoedingen ten onrechte geheel of gedeeltelijk als ‘auteursrechten’ bestempelen, riskeren zij het kind van de rekening te worden. Wanneer die vergoedingen geen auteursrechten, maar bijvoorbeeld gewone beroepsinkomsten blijken te zijn, riskeren zij (als zij onder toepassing van de vennootschapsbelasting vallen) dat deze vergoedingen als ‘geheime commissielonen’ worden aangemerkt. Dat kost hen 309 procent.

Normaal gezien zou er geen probleem mogen zijn. De fiscale wetgever heeft er duidelijk voor geopteerd het fiscaal recht, wat auteursrechten betreft, volledig af te stemmen op het gemeen recht. Hetgeen voor de toepassing van het ‘gemeen recht’ (de wet inzake de auteursrechten) als een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten wordt beschouwd, valt ook op fiscaal gebied onder de nieuwe regeling. Alleen weet niemand vandaag met zekerheid te zeggen, welke vergoedingen, of gedeelten ervan, beschouwd kunnen worden als een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten.

Als een auteur een boek schrijft, dat boek vervolgens laat publiceren door een uitgever, en hij van het exploitatieresultaat nadien een procentueel aandeel in de omzet verkrijgt, zal niemand eraan twijfelen dat het hier gaat om de vergoeding van een auteursrecht in de zin van de auteursrechtenwet, en dus ook in de zin van de nieuwe fiscale regeling.

Omgekeerd: als iemand de opdracht krijgt een advies te schrijven over deze of gene bijzondere aangelegenheid, en hij daarvoor een vergoeding krijgt gebaseerd op het aantal uren dat hij aan de studie en de redactie van dat advies heeft gewerkt, zal er wellicht ook niemand aan twijfelen dat de daarvoor uitbetaalde vergoeding niet, of minstens niet volledig als een vergoeding voor de cessie of concessie van auteursrechten kan worden beschouwd.

Maar tussen deze twee voorbeelden zijn zowat alle varianten mogelijk. Het ‘bericht’ dat de minister van Financiën ongeveer twee maanden geleden omtrent deze aangelegenheid in het Belgisch Staatsblad heeft gepubliceerd, is wel een verdienstelijke poging om de zaken te verduidelijken. Maar het brengt geen zekerheid. Het staat immers zo goed als vast, dat het geschreven is vanuit een poging om aan het begrip ‘auteursrechten’ een zo eng mogelijke fiscale betekenis te geven.

Zijn de ‘betalers’ van auteursrechten de enigen die onder deze onzekerheid lijden? Dat is niet zeker. De nieuwe fiscale regeling zal ongetwijfeld sommige betalers van auteursrechten in de verleiding brengen, hun tarieven naar beneden te herzien. Met veel minder ‘brutovergoeding’ kan, dankzij de nieuwe fiscale regeling, in hoofde van de genieters een minstens even hoge, of zelfs een hogere ‘nettovergoeding’ gewaarborgd worden dan voorheen. Wie is dan de dupe, ingeval een te ruime interpretatie gegeven wordt aan het begrip ‘auteursrechten’? De genieters van de – bij veronderstelling – naar beneden herziene vergoedingen delen dan zeker mee in de klappen: zij krijgen bruto minder, maar betalen, na fiscale controle, evenveel belasting als voorheen. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content