Wie staat garant voor de pensioenschuld?
De meeste Belgen weten uitstekend wat ze wel en wat ze niet van hun wettelijk pensioen mogen verwachten. Veel politici en vakbonden lijken de situatie echter niet te doorgronden.
De niet gedekte verplichtingen van de wettelijke pensioenen in België werden door econoom Etienne de Callatay van Bank Degroof voor het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) geschat op zo’n 20.000 miljard frank. Dat maakt dat er voor 20.000 miljard virtuele staatsobligaties in omloop zijn – tweemaal meer dan de officiële staatsschuld. Deze pensioenschuld is een virtuele schuld, die neerkomt op nog ongedrukte staatsobligaties. Wie gaat dat allemaal betalen? Wie staat garant voor die schuld?
Het totale privé-vermogen van Belgische particulieren kan door extrapolatie van gegevens van professor Jef Vuchelen van de VUB worden geraamd op 50.000 miljard in 1999. De pensioenschuld van de overheid bedraagt derhalve 40% van de waarde van de privé-vermogens van de Belgische particulieren. De openbare schuld en de pensioenschuld samen bedragen 60% van het totaal van de privé-vermogens.
Onvindbaar op de balans. De pensioentoezeggingen van het Belgisch wettelijk pensioenstelsel worden echter als een vaststaand feit door de huidige en toekomstige genieters beschouwd. Deze niet op papier staande, maar in hoofde van de bevolking zeer reële pensioenschuld zou op de balans moeten staan van de Belgische overheid, maar is eruit weggelaten. Er is weinig begrip voor het feit dat dit een zeer belangrijk bestanddeel uitmaakt van het totaal vermogen van de meeste Belgische gezinnen. Zoals de Amerikaanse econoom Milton Friedman placht te onderwijzen: elk inkomen vormt een vermogen en elk vermogen verschaft een inkomen.
Laten we bij wijze van vergelijking aannemen dat de netto wettelijke pensioenen voor een ambtenarengezin 800.000 frank per jaar bedragen, voor een werknemersgezin 500.000 frank en voor een zelfstandig gezin 350.000 frank per jaar. Men kan zich de vraag stellen wat de vermogenswaarde is van een geïndexeerde lijfrente die dergelijke netto-inkomsten jaarlijks betaalt zolang beide partners leven, en 80% van dat bedrag nadat een van beide overleden is.
Het geïndexeerde en overdraagbare nettopensioen van 800.000 frank van de ambtenaar, voor zolang hij en zijn vrouw leven, is op 65 jaar onder de gestelde voorwaarden zowat 12.800.000 frank waard. De 500.000 frank van de werknemer wordt 8 miljoen, en de 350.000 frank van de zelfstandige 5.600.000.
Wettelijke pensioenen komen dus neer op een belangrijk equivalent van het privé-vermogen. Ze winnen aan belang naarmate men (door nalatigheid of tegenslag) over minder andere privé-vermogenscomponenten beschikt. Praten over de hervorming van de pensioenen raakt dus de portemonnee voor de meeste Belgen op een gevoelige wijze. En in de vele financiële plannen die ik al met en voor privé-gezinnen heb opgesteld, komt telkens overduidelijk naar voor hoe op dat wettelijk pensioen als een vaststaand feit wordt gerekend.
Iedereen zal aanvaarden dat zij die van een klein pensioen in een sociale woning leven, het wettelijk pensioen nagenoeg de enige toeverlaat vormt. En dat de betrokken pensioenen niet volstaan om de kosten van een verzorgingstehuis te betalen als het zover komt. Voor een privé-vermogen van 8 miljoen op 65 jaar, samengesteld uit een woning van 3 miljoen en een portefeuille van 5 miljoen, evenaart de waarde van het werknemerspensioen het privé-vermogen. Het zal zowat de helft van de levensstandaard voorstellen. Voor de meer vermogende Belg, met een privé-vermogen van bijvoorbeeld 100 miljoen, aannemend dat het hier vooral om zelfstandigen en bepaalde categorieën van werknemers zal gaan en niet om ambtenaren, betekent dat wettelijk pensioen zo’n 6% à 8% van het vermogen. Voor hen is het een klein deel van het vermogen.
Onlangs werd, dankzij bank en verzekeraar AXA, een vrij representatieve enquête gevoerd over hoe de gemiddelde Belg het wettelijk pensioen ervaart en hoe hij erop inspeelt. Het beeld dat we daaruit krijgen, komt goed overeen met mijn ervaring uit persoonlijke financiële planning met particuliere gezinnen, alhoewel ik moet aannemen dat de steekproef van de gezinnen waarmee ik zelf heb gewerkt niet representatief voor de Belgische bevolking is. De AXA-enquête toont aan dat de meeste mensen vrij goed weten hoeveel pensioen ze gaan ontvangen, een raming kunnen opstellen over hoeveel ze extra nodig zullen hebben en ook de bronnen kennen die die extra middelen gaan verschaffen. Een deel van de bevolking blijft onwetend, maar aangezien er nogal wat jeugdige personen bij de enquête waren betrokken, en ook ambtenaren – die zich feitelijk weinig zorgen hoeven te maken – is dat veeleer normaal te noemen en geenszins onrustwekkend.
Nieuwe maatregelen. Het is niet verwonderlijk dat het IMF, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( OESO), de Europese Centrale Bank en de Europese Unie aandringen op verdere consoliderende maatregelen vanwege de Belgische regering. Immers, binnen tien jaar komen de uitkeringen van de wettelijke pensioenen gedurende ten minste dertig jaar in een stroomversnelling en worden dan veel minder beheersbaar.
Die maatregelen komen erop neer de pensioentoezeggingen aan banden te leggen (vandaar loonmatiging, invoering van de gezondheidsindex), de pensioenbijdragen te verhogen (vandaar het toenemende verschil tussen de bijdrage- en uitkeringsgrenzen in de sociale zekerheid, de verplichting tot latere pensionering voor mannen en vrouwen, het afschaffen van de brugpensioenen), en pensioenvorming in de tweede en derde pijler te faciliteren voor brede lagen van de bevolking.
De Belgische overheid moet niet ongerust zijn om maatregelen te nemen, want de betrokken lagen van de bevolking hebben, voor zover het henzelf aangaat, ongetwijfeld een beter besef van de situatie dan de mate waarin sommige politieke partijen en vakbonden het geheel van de situatie blijken te doorgronden.
Een zakelijke en objectieve benadering en de aanmoediging van moderne mogelijkheden in de tweede en derde pijler zullen in deze context meer op prijs worden gesteld dan principiële stellingnamen daterend uit het eind van de negentiende eeuw.
De auteur is buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en voorzitter van de Vlaamse Federatie van Beleggers.
emiel van broekhoven
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier