Welke wegen leiden naar het succes?
Sinds 1997 beginnen steeds minder Belgen met een eigen bedrijf. Amper 4 % van de afgestudeerden is van plan een onderneming op te richten. De redenen voor de trieste tendens: te weinig startgeld en te veel paperassen. Begeleidingsprojecten en Vlaamse bedrijvencentra moeten helpen vermijden dat jonge ondernemers een curiosum worden.
“In de periode 1997-2001 daalde het aantal starters in België met 35 %. Dat is een verontrustende evolu- tie,” zucht Hedwig Taeleman, die zich bij de Unie van Zelfstandige Ondernemers ( Unizo) bezighoudt met de startersproblematiek. “Minder en minder mensen willen een eigen zaak beginnen. Nochtans bestaat er een enorm potentieel. 60.000 Vlamingen overwegen om een eigen onderneming op poten te zetten. Maar ze durven gewoonweg de stap niet te zetten.”
Ook internationaal scoren België en Vlaanderen slecht. De intussen beruchte GEM-studie ( Global Entrepreneur-ship Monitor) van 2002 toont aan dat wereldwijd alleen Rusland en Japan slechter scoren. Die cijfers liggen in dezelfde lijn van een onderzoek van de Vlaamse administratie. Daaruit blijkt dat België qua aantal oprichtingen pover scoort in vergelijking met de buurlanden. Als we de ratio van het aantal oprichtingen tegenover het totale aantal bedrijven bekijken, dan bestaat de topdrie uit Duitsland (24 %), Denemarken (20 %) en Finland (14 %). België en het Vlaams Gewest bengelen helemaal onderaan, samen met Spanje en – opvallend toch – het Verenigd Koninkrijk (zie tabel: Starters in Europa).
Hulp van peter-ondernemer
De centrale vraag is dus: hoe slaag je erin om mensen toch te overtuigen om een eigen onderneming te beginnen? Een van de manieren is door hen advies te garanderen en hen in de beginfase daadwerkelijk te begeleiden.
Unizo begeleidt 8000 tot 10.000 potentiële starters via een netwerk van 24 adviseurs. Het vroeg hen te peilen naar de redenen waarom mensen al of niet een eigen zaak beginnen, en naar de belangrijkste hindernissen die ze tegenkomen. “Het verschilt natuurlijk van sector tot sector, maar dé belangrijkste drempel is het gebrek aan financiering en startkapitaal,” zegt Taeleman. “Jonge starters kunnen niet genoeg eigen middelen inbrengen, kunnen geen waarborgen op tafel leggen en worden geconfronteerd met steeds strengere kredietvoorwaarden.”
Een tweede hinderpaal is de onzekerheid en de hoge risico’s. Veel kandidaat-starters verkiezen dan ook om zich vast te klampen aan een job in loondienst. Bovendien moeten kandidaat-ondernemers soms noodgedwongen afzien van hun plannen omdat ze niet voldoen aan de eisen van een vestigingswet. En dan is er nog de administratieve rompslomp. Niet bevorderlijk, zo blijkt uit de enquête, maar evenmin een onoverkomelijke drempel.
“Maar het is niet allemaal kommer en kwel,” zegt Taeleman. “We zien ook een positieve evolutie. Zo neemt de scholingsgraad van de starters toe, en zijn er steeds minder kandidaten die we moeten afraden om met een eigen zaak te beginnen omdat ze gewoon niet over de juiste capaciteiten beschikken.”
Aangezien een op de drie starters binnen de vijf jaar verdwijnt, heeft Unizo enkele formules uitgedokterd om starters door de woelige wateren te loodsen. Taeleman: “Onderzoek heeft uitgewezen dat de eerste jaren vaak beslissend zijn voor een starter. Daarom lanceerden we Startmentor, een initiatief voor ondernemers die minder dan twee jaar actief zijn. Concreet houdt dat in dat we in elke Vlaamse provincie peterschapsprojecten organiseren. Verschillende ondernemers komen samen om hun ervaringen uit te wisselen en te netwerken. Het past in een strategie om een ondernemer werkelijk álle middelen te geven die naar succes kunnen leiden.”
Veilig in het bedrijvencentrum
Een van die middelen zijn de bedrijvencentra. Die werden meer dan twintig jaar geleden op initiatief van de verschillende Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen (GOM’s) opgericht en zijn in benarde economische tijden meer dan welkom. Ze vormen een gezonde humus voor ondernemingen die willen groeien in een relatief veilige omgeving. Momenteel zijn er 27 in Vlaanderen. Ze bieden gepaste lokalen met een moderne infrastructuur, geven logistieke hulp, en zorgen voor managementondersteuning.
Het bedrijvencentrum van de regio Kortrijk speelde daarin een pioniersrol door in 1983 als eerste operationeel te zijn. Het ging toen om een initiatief van de GOM West-Vlaanderen waarbij ook Bekaert, Electrabel, Fortis en Barco betrokken waren. Bekende namen als Melexis, Icos en Turbowinds zijn via de bedrijvencentra uitgegroeid tot grote ondernemingen.
“Al 200 bedrijven zijn bij ons kunnen starten, en dat heeft voor bijna 2000 arbeidsplaatsen gezorgd,” zegt manager Fernand D’Hoore van het Bedrijvencentrum regio Kortrijk. “Slechts 14 % van die starters is intussen met de activiteiten gestopt. Op elk moment zijn er gemiddeld dertig bedrijven die werkruimte huren. Daarnaast zijn er nog eens 25 die gebruikmaken van de verschillende diensten. Het gaat dan om op het eerste gezicht banale zaken zoals een volwaardig secretariaat of vergaderzalen. Behalve starters helpen wij daarom ook bedrijven die tijdelijk behoefte hebben aan werkruimte of administratieve ondersteuning. Ook een bedrijf met plaatstekort na een brand kan bij ons terecht.”
De bedrijvencentra zijn dus niet alleen een veilige haven voor beginnende ondernemers die net van de schoolbanken komen. Uit onderzoek blijkt trouwens dat starters die gebruikmaken van de bedrijvencentra niet echt groentjes zijn. Ze zijn gemiddeld 34 jaar en voor 90 % hooggeschoold. Je zou kunnen denken dat dergelijke ondernemers zelf wel hun boontjes kunnen doppen, maar liefst 80 % zegt nood te hebben aan een of andere verregaande begeleiding. Ze zijn meestal actief in innoverende niches als informatica, biochemie, studiebureaus, beveiliging enzovoort.
“Ze zijn zich ervan bewust dat hun ervaring te wensen overlaat,” zegt Leo Buedts van het bedrijvencentrum Waasland. “Daarnaast heb je de afdelingen van multinationals of spin-offs van grote ondernemingen die willen doorgroeien, en daarvoor bij ons aankloppen. In de praktijk gaat het vaak om het eerste filiaal van een buitenlandse onderneming. Het is dus een combinatie van bedrijven die in de industrie al wat ervaring hebben opgedaan en mensen voor wie het allemaal totaal nieuw is.”
Pasfoto van de starter
De Vlaamse bedrijvencentra houden zorgvuldig alle gegevens bij over de starterspopulatie. Wie zijn die jonge ondernemers nu die het toch nog aandurven om een bedrijf uit de grond te stampen?
It’s a man’s world, zo blijkt. Maar liefst 95 % van de starters zijn mannen. Vrouwen zetten veel moeilijker de stap, en als ze het doen, leggen ze een andere aanpak aan de dag. “Vrouwen nemen minder risico’s, werken veel meer op lange termijn en zijn veel kritischer. Dat is voor mij een deel van de verklaring,” aldus Buedts.
Als de starters al gewerkt hebben, deden ze dat vooral in de KMO-sfeer. Vroeger waren ze productiegericht, nu bieden ze ook meer diensten aan. Bovendien hebben ze niet per se een ondernemersachtergrond, al blijkt 60 % van de starters toch uit een zakengezin te komen. Guy Roefs van het Kempens bedrijvencentrum relativeert dat. “Wat zijn zakengezinnen? Waar leg je de grens? Landbouwers zijn ook ondernemers, hé.”
Volgens Leo Buedts gaat het vooral om kaderleden die van nabij gezien hebben wat ondernemen inhoudt. “Soms beslissen ze om zelf de stap te zetten. Blijkbaar worden ze niet afgeschrikt door de problemen waarmee een starter geconfronteerd wordt.” Hij wordt daarin bijgevallen door Guy Roefs: “Het valt op dat ingenieurs gemiddeld zeven jaar ervaring hebben opgedaan voordat ze met een eigen bedrijf beginnen. Elke ondernemer moet blijkbaar een brede visie ontwikkelen voordat hij het er echt op waagt.”
Maar maken ze wel een diepgaande studie van de markt voordat ze beginnen? De verhalen zijn legio over starters die niet eens een behoorlijk businessplan opstellen omdat ze de markt niet kennen. “Voordat we de faciliteiten van het bedrijvencentrum in gebruik geven, moet de kandidaat-ondernemer de leefbaarheid van zijn onderneming aantonen aan de hand van een businessplan, uiteraard met een financiële prognose,” zegt Roefs. “Het nattevingerwerk dateert van de beginjaren. De kwaliteit die we hier binnenkrijgen, neemt sterk toe.”
Nochtans blijkt uit een onderzoek van het financiële informatiebureau Graydon dat slechts 23 % van de starters op voorhand een marktonderzoek uitvoert. Het businessplan grondig laten doorlichten door enkele experts is zeker geen overbodige luxe. Volgens Hedwig Taeleman is nagaan of een businessplan commercieel wel haalbaar is maar een eerste stap. “De meeste starters moet je zelfs nog uitleggen hoe ze op zoek moeten gaan naar klanten.”
Geld alleen is onvoldoende
Een goed businessplan opstellen en eventueel een paar klanten in portefeuille hebben, zijn stappen in de goede richting. Maar hét heikele thema blijft zoals gezegd de financiering. Buedts probeert het probleem te relativeren: “Veel starters hebben al een kapitaaltje vergaard. Ik krijg er geregeld over de vloer die na hun dagtaak wat hebben bijverdiend. 64 % van de beginnende ondernemers blijkt toch over voldoende startkapitaal te beschikken. Er is natuurlijk altijd een basis nodig, en die eigen middelen worden over het algemeen samengebracht met de hulp van de drie f’s: friends, fools en family.”
De managers van de bedrijvencentra geven wel toe dat er in België veel te weinig informeel kapitaal is. “Een Tante Agaat-regeling zoals in Nederland zou een stap in de goede richting zijn, maar is onvoldoende,” zucht Fernand D’Hoore. “Leningen zijn momenteel zeer moeilijk los te krijgen, zeker voor kleine ondernemingen. Bedrijvencentra proberen een handje te helpen door samen met de starters naar de bank te gaan. Onze aanwezigheid is een soort garantie die kan helpen om toch nog kredieten los te krijgen. Geldtekort heeft soms pijnlijke gevolgen. Ik herinner mij een jonge ondernemer die zijn auto moest verkopen om een patent te kunnen verlengen.” Maar Hedwig Taeleman ziet ook positieve evoluties. “Zo is het aantal steunmaatregelen voor starters de voorbije jaren toegenomen.” (zie blz. 58: Waar vinden starters startkapitaal?)
Is risicokapitaal dan een alternatief? Wellicht niet. Een durfkapitaalverschaffer is veel minder geïnteresseerd in starters, omdat hij daarin maar een beperkt bedrag kan investeren. “Ze zijn ook veel voorzichtiger geworden,” zegt Roefs. “Wie wil er nu nog investeren in een bedrijf dat voor 75 % van de omzet afhankelijk is van één klant? Bovendien zijn de begeleidingskosten veel te hoog. Business angels kunnen een alternatief zijn, want het gaat dan vaak om mensen die in een informeel netwerk actief zijn.”
De verschillende waarnemers haasten zich echter om te zeggen dat men zich niet mag blindstaren op de terughoudendheid van de banken. “Dat er minder starters zijn, is een combinatie van factoren,” zegt Fernand D’Hoore van het West-Vlaams bedrijvencentrum. “Je zou kunnen denken dat het afhangt van de economische conjunctuur. Als het beter gaat, zouden er meer mensen hun kans wagen als ondernemer. Persoonlijk geloof ik niet dat er een duidelijke correlatie is. Een goede conjunctuur zal ondernemers er wellicht toe aanzetten om initiatieven te nemen, maar zal ook de zuigkracht van de bedrijven vergroten om potentiële ondernemers als kaderleden aan te trekken. Aan de andere kant kan een slechte economische toestand aanleiding geven tot het sluiten van bedrijven en tot ontslag van kaderleden, die dan ondernemer kunnen worden.”
Een element dat vaak over het hoofd wordt gezien, is de negatieve beeldvorming rond het bedrijfsleven. “Een aantal van onze adviseurs wijst op de negatieve impact van berichtgeving over bedrijven: ze komen alleen in het nieuws bij faillissementen en fraudegevallen,” zegt Taeleman. En dat laat potentiële starters niet koud. Vlaams minister van Economie Jaak Gabriëls ( VLD) beklaagde er zich enkele maanden geleden nog over dat amper 4 % van de jongeren na hun hogere studies voor eigen rekening werken. Na de humaniorajaren is dat nog 50 %. Hij speelt dan ook met het idee om ondernemers te kweken in de klas. “Leren ondernemen, zou moeten opgenomen worden in de eindtermen van het onderwijs,” schrijft hij in zijn boek Ruimte voor ambitie. Een boek waarin gepleit wordt voor “de cultus van de initiatiefnemer.” Gabriëls vraagt ook begrip voor starters die over de kop gaan: “Als het misloopt, moet de ondernemer maatschappelijk ook op acceptatie kunnen rekenen.”
Dat zijn natuurlijk allemaal goede intenties, maat hoe zit het met de concrete realisaties? Gabriëls legt de nadruk op twee recente verwezenlijkingen. Eerst en vooral is er het Arkimedes-project dat eind vorig jaar werd goedgekeurd en de starters de nodige financiële zuurstof moet geven. Via Arkimedes zal elke particulier kunnen inschrijven op de effecten die de Vlaamse overheid uitgeeft om geld in te zamelen voor zogenaamde hefboomleningen aan investeringsvennootschappen. De leningen kunnen gebruikt worden voor investeringen in KMO’s. Gabriëls hoopt daarmee jaarlijks 4 miljoen euro op te halen.
Een tweede maatregel zijn de KMO-adviescheques. Sinds 4 maart kunnen KMO’s tot 820 adviescheques per jaar aankopen. Zo’n cheque is 30 euro waard en wordt voor de helft betaald door de Vlaamse overheid. De cheques kunnen gebruikt worden als betaalmiddel bij erkende adviesinstanties voor informatie over bedrijfsorganisatie, automatisering, personeelsbeleid of milieu.
In de periode 1997-2001 daalde het aantal starters in België met 35 %.
Een op de drie starters legt er binnen de vijf jaar het bijltje bij neer.Starters halen hun startkapitaal meestal bij de drie f’s: friends, fools en family.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier