Welk doel ?

Daan Killemaes
Daan Killemaes Hoofdeconoom Trends

Deze week wordt de voetbalcompetitie opnieuw op gang gefloten. Voetballen na het arrest-Bosman. Maar mét transfersommen. En met één club die nog naarstig een hoofdsponsor zoekt. Een analyse van de economische logica van de voetbalindustrie.

“Dynamische eerste-klasse-voetbalploeg zoekt synergie met expansief bedrijf.” Achter die wat vreemde advertentie vorige donderdag in de Financieel-Economische Tijd bleek KV Mechelen te schuilen, op zoek naar een hoofdsponsor. Het bericht dat een eersteklasseclub amper een week voor de competitiestart nog zonder hoofdsponsor zit, versterkt het crisisgevoel dat rond het Belgische voetbal hangt. En dan bedoelen we niet de tegenvallende prestaties van de Rode Duivels, maar wel de verwarring die eind vorig jaar ontstond na het “arrest-Bosman” en de financiële onmacht van (het merendeel van) de Belgische clubs. Het arrest van het Europees Hof in de zaak van speler Jean-Marc Bosman tegen Club Luik veegde het transfersysteem in het voetbal (en andere sporten) van de kaart. De vaak torenhoge sommen die de clubs betaalden om spelers weg te kopen bij andere clubs, konden plots niet meer. Een lelijke streep door de rekening van de Belgische clubs, die, zeker in vergelijking met buitenlandse clubs, toch wel arm zijn, en die na het arrest-Bosman niet alleen de inkomsten zagen verdwijnen die ze uit hun exportkwaliteitspelers hadden kunnen halen, maar ook nog eens af te rekenen kregen met spelers die veel “prijsbewuster” werden, m.a.w. die hogere lonen gingen eisen in ruil voor hun trouw aan een club. De rust is inmiddels wat weergekeerd, de handel in voetballers blijft toch nog bestaan zij het in een gewijzigde vorm maar een aantal topspelers zijn vertrokken naar het buitenland : Bertrand Crasson van Anderlecht naar Napels, Philippe Léonard van Standard naar Monaco ; Geoffrey Claeys van Cercle Brugge naar Feyenoord,… Tijd voor een analyse van de economische logica achter het sportieve geweld.

ZERO-SUM GAME.

Titels bekers, overwinningen. Dát willen zowel de manager als de raad van bestuur, de spelers en zeker de supporters. Winst maken is bijlange niet hun eerste bekommernis, het is geen doel. Maar wél een middel. De club streeft ernaar om haar budget te maximaliseren. Die som integraal herinvesteren in voetbaltalent of infrastructuur om het budget in de toekomst te verhogen moet de club immers toelaten zoveel mogelijk successen te behalen.

Voetbal is echter een “zero-som”-spel. Een winnaar eist een verliezer. Dat wordt een probleem wanneer het telkens dezelfde clubs zijn die de rol van winnaar opeisen. Dominantie van één of enkele clubs ondermijnt de leefbaarheid van de overige deelnemers in de competitie. Broodnodige tegenstanders nochtans.

Van een individuele club moet echter niet verwacht worden dat ze zichzelf verzwakt om de spanning te bevorderen. Zelf zoveel mogelijk winnen is de beste garantie om te overleven. Het conflict tussen sportieve concurrentie en economische samenwerking dient dan door een overkoepelend orgaan de nationale en internationale voetbalbonden opgevangen te worden. De bonden organiseren de productie en riepen het transfersysteem in het leven om het gestelde conflict het hoofd te bieden. Tevergeefs. Het transfersysteem schoot naast het doel. Van een spannender competitie was de laatste twintig jaar geen sprake. Anderlecht, Club Brugge en/of Standard heersten en verdeelden de koek. De onderlinge krachtsverhoudingen op economisch vlak bepalen immers de onderlinge talentverdeling. Een transfersysteem verandert daar niets aan. Indien onder een transfersysteem een speler meer waard is voor zijn eigen club dan voor elke andere club dan zal ook geen andere club bereid zijn de prijs te betalen waartegen de eigen club bereid is de speler te verkopen. Gilles De Bilde vertrok naar Anderlecht omdat zijn kunsten in het Astridpark meer opbrengen dan bij Eendracht Aalst. Anderlecht was dan ook bereid een hogere som te betalen dan De Bilde waard was voor Aalst. Kapitaal vloeit waar het het productiefst is.

Wat bepaalt nu de productiviteit van een speler voor een club ? De mate waarin de club belangstellenden en dus inkomsten kan aantrekken. Hoe groter de “thuismarkt” van de club, hoe meer toeschouwers en commerciële partners de club kan vinden. Alleen de topclubs slagen er bijvoorbeeld in om kapitaalkrachtige shirtsponsors aan te trekken : Generale Bank sponsorde Anderlecht vorig seizoen voor 50 miljoen frank, VTM verstrekte Club Brugge 27 miljoen. (Ter vergelijking : ABN Amro sponsorde Ajax Amsterdam voor 66 miljoen frank.) Kleinere clubs moeten tevreden zijn met een som die schommelt tussen 5 en 10 miljoen. De tv-rechten worden door de bond en de profliga beheerd en gelijk verdeeld onder de profclubs (5 à 10 miljoen per club). Gemiddeld halen de Belgische clubs 30 à 35 % van hun inkomsten bij de toeschouwers, 50 à 60 % zijn commerciële inkomsten, tv-rechten zijn goed voor nog eens 5 à 10 %.

VOETBAL IS OORLOG.

Passend in een strategie om de kans op winnen te maximaliseren, investeert de club in extra talent zolang ze meent dat het totale talent meer inkomsten bijeenvoetbalt dan doorweegt op de loonlijst, m.a.w. zolang de club (meer dan) break-even draait. In de wispelturige voetbalsport is het juist inschatten van het aantal overwinningen meer een taak voor helderzienden of sterrenwichelaars. En, helaas, uiteindelijk kan er maar één club kampioen worden. Op basis van verwachte sportieve resultaten een budget opmaken, is dan ook bijzonder risicovol.

De clubs met de grootste budgetten (tabel 1) hebben de beste uitgangspositie in de strijd om het talent. Op de Belgische markt leiden “de grote drie” de dans. In een Europese context zitten ze echter gevangen in de kleine Belgische markt. Nederlandse clubs genieten al een aanzienlijk ruimer afzetgebied. Alleen al aan tv-gelden vangt elke eredivisieclub in Nederland 55 miljoen frank.

Het idee van Anderlecht-manager Michel Verschueren om een gezamenlijke Belgisch-Nederlandse competitie op te richten, lonkt naar deze vetpotten. Een verruiming van de thuismarkt is de aangewezen strategie om de concurrentiekracht te verhogen. Vraag is echter of de Nederlandse clubs zitten te wachten op de zwakkere Belgische confrater. Ook hier te lande rees er sterk verzet : wie valt er dan uit de boot en op basis van welke criteria ? Idem met het voorstel om het aantal eersteklassers terug te brengen tot twaalf à zestien clubs.

De exodus van talent is ondertussen in een stroomversnelling beland. Het Europees Hof van Justitie klasseerde met het arrest-Bosman de voetbalindustrie als een volwaardige economische sector en dus onderworpen aan de Europese regelgeving. Een eerste gevolg was de algemene opheffing van de beperking op het aantal buitenlanders in een ploeg en de onwettigheid van transfersommen voor spelers die “einde contract” zijn, krachtens art. 48 inzake vrij verkeer van werknemers. Kapitaalkrachtige buitenlandse clubs kunnen nu naar hartelust meteen inzetbare spelers recruteren in de Europese Unie.

Maar er is meer aan de hand. Zoals gezegd slaagde het transfersysteem er niet in een meer evenwichtige talentverdeling te bewerkstelligen. Bovendien toonde Jean-Marc Bosman aan dat het systeem illegaal is. Waarom schreeuwde de voetbalsector hier te lande dan moord en brand en kondigde men het overlijden van de helft van de clubs aan ? Ook het argument dat door het arrest het spelerskapitaal van de clubs als sneeuw voor de zon wegsmolt, snijdt geen hout. Ten eerste sloten de meeste clubs de transferperiode af met een nulsaldo. Bovendien wordt het gras van de concurrent niet groener, omdat de nieuwe regels voor alle clubs gelden. Ten tweede : voor een speler die “gratis” vertrekt, kan zonder transfersom een evenwaardige voetballer aangetrokken worden met de vrijgekomen loonmassa. Tenzij de vorige speler overbetaald werd met fondsen geput uit de transferverrichtingen.

Een speler verkopen aan Anderlecht betekende voor de kleinere clubs feest. Op die manier streken zij als het ware een deel van de grotere thuismarkt van de grotere rivalen op. Die meerwaarde werd volgens de beproefde win-strategie volledig geïnvesteerd in spelerstalent. Vermits elke club een dergelijke strategie volgt, wijzigde de onderlinge talentverdeling niet. Alleen, de spelers van de clubs die de jackpot gewonnen hadden, werden meer betaald dan die spelers eigenlijk in het laatje brachten. Dit systeem nodigde tevens uit tot speculatie volgens dit recept : trek degelijke spelers aan (investeringen die boven de limieten van de club liggen, mogen geen bezwaar vormen) en hoop, bid, speculeer dat een topclub in die spelers geïnteresseerd raakt. Als één club deze strategie volgt, moeten de anderen wel volgen om hun kansen op de overwinning niet te hypothekeren. De huidige aanpassingen aan het transfersysteem die de voetbalbond op poten zette forse beperkingen op de betaalde bedragen moeten de clubs toelaten deze speculatieve posities af te bouwen.

Wat rest voor de clubs is het spektakel, het product voetbal te verkopen. En daaromheen andere activiteiten te bouwen die extra inkomsten opleveren : merchandising, concerten, feest. Enkel het exploitatieresultaat is nog van belang. Voor clubs die een gezond exploitatieresultaat kunnen voorleggen, maakt de afschaffing van het transfersysteem het leven een stuk eenvoudiger. Jongleren met transfersommen risicovol omdat voetballers slechte beleggingen zijn behoort tot het verleden. De clubs kunnen nu aan de hand van de beschikbare loonmassa op een objectieve manier de uitgaven voor het spelersbestand bepalen. Die uitgaven staan dan in rechtstreeks verband met de behaalde inkomsten wat het spektakel enkel ten goede kan komen. Maar ook dan kunnen clubs niet aan de verleiding weerstaan om toch boven de marktwaarde spelers aan te trekken door talent meer te vergoeden dan de rivaal. En omdat elke club talent in haar rangen wil kan dit een opwaartse loonspiraal ontketenen met de nodige slachtoffers aan het einde van de rit. Een open boekhouding, zoals bij onze noorderburen, is een efficiënt middel om de clubs gezond te houden. In Nederland werd het transfersysteem in vijf minuten tijd onder de mat geveegd.

TOCH NOG TRANSFERSOMMEN ?

Dat kleinere clubs niet langer dankzij het transfersysteem een stuk van de grotere markt van tegenstrevers kunnen meepikken, lijkt slecht nieuws voor de topclubs van de kleinere landen. Zij fungeerden niet zelden als een doorvoerhaven van het plaatselijke talent naar lucratievere buitenlandse bestemmingen. Is deze bron van inkomsten nu verloren ? Niet echt, want de transfersommen zijn als een feniks uit de as herrezen. Anders genaamd, en wettelijk deze keer. Daar zorgt het vrijemarktmechanisme voor. Als een club een speler wenst aan te trekken die nog onder contract ligt bij een andere club, dan kunnen beide clubs (en de speler) tot een vergelijk komen om het bestaande contract op te heffen. Mits een vergoeding natuurlijk, stijgend naargelang van het talent van de speler en de marktgrootte van de aantrekkende club. Kan die club dan niet beter wachten tot de speler einde contract is en hem dan gratis inlijven ? Dat lijkt logisch, máár : er zijn andere kapers op de kust die het talent aan zich willen binden, niet in het minst de huidige club van het talent. Die zal proberen de speler zo lang mogelijk aan zich te binden (met een maximum van 5 jaar) en pogen het contract “open te breken” en de speler te laten bijtekenen mits hem passend te vergoeden. Uiteindelijk komt de speler daar terecht waar hij het productiefst is, zoals hierboven al vermeld. Verschillend is nu dat spelers die einde contract zijn de voormalige transfersom zelf opstrijken in plaats van de clubs. Spelers zien dit in en stellen dan ook stevige financiële eisen om lange contracten af te sluiten of de duur te verlengen (“tekengeld”).

Cruciaal wordt het onderscheid tussen de schaarse topvoetballer en de frequenter voorkomende modale profvoetballer. Clubs willen vooral investeren in de spelers die het verschil kunnen maken tussen winnen en verliezen. Die schaarse toppers profiteren van sterk stijgende lonen en tekengelden. Topclubs durven hen zelfs boven hun marktwaarde vergoeden omdat ze ook de bijdrage in de kans om te winnen in rekening brengen. Het verschil wordt dan bijgepast door de mindere voetbalcoryfeeën minder te betalen. Die heren voetballers verliezen dankzij het arrest-Bosman niet alleen hun ketens maar ook de transfersom op hun hoofd als machtsmiddel tegenover de club. De club kan zonder verlies van de transfersom de mindere goden aan de deur zetten bij wangedrag of mindere prestaties door hen te vervangen met gemakkelijk te vinden evenwaardige vervangers. Een “normale” werkgever-werknemer-relatie is nu het lot van de modale profvoetballer.

INKOMSTEN HERVERDELEN.

Het wordt voor de Belgische clubs met de kleine thuismarkt zeer moeilijk om nog Europese toppers te strikken. De ver doorgedreven professionalisering boorde voor de grotere clubs goudaders aan inzake tv-rechten, merchandising, sponsoring en betalende toeschouwers die voor de kleine clubs onbereikbaar zijn. Voeg daar de vrije spelersmarkt aan toe en de niet aflatende drang om te winnen, en de concurrentieverhoudingen dreigen in die mate scheefgetrokken te worden dat uiteindelijk ook de topclubs lijden onder hun eigen succes, bij gebrek aan degelijke tegenstanders. De inkomsten herverdelen lijkt dan de aangewezen methode om de ontvangsten en de leefbaarheid van de totale voetbalindustrie te maximaliseren.

De vraag luidt dan op welke basis dit moet gebeuren. Voetbalproducten die gezamenlijk aan de man gebracht worden, vormen idealiter de te verdelen pot. In de eerste plaats komen de tv-rechten daarvoor in aanmerking zoals die ontvangsten nu in de hoogste klasse min of meer gelijk verdeeld worden.

Het is van belang erover te waken dat een herverdelingspolitiek niet uitmondt in een subsidiëring van verlieslatende clubs ten koste van clubs die inspanningen leveren om het voetbalproduct op te waarderen. Stel b.v. dat er in die mate herverdeeld wordt dat elke club evenveel kans heeft om te winnen. Het verlies aan inkomsten van de clubs met een grotere thuismarkt zal dan groter zijn dan de winst die geboekt wordt door de kleinere clubs. Het kapitaal in spelers en infrastructuur komt dan terecht waar het minder productief is. Op die manier gaan de inkomsten van de hele voetbalindustrie erop achteruit. En dat terwijl die voetbalindustrie de extra investeringen best kan gebruiken in de strijd op de vrijetijdsmarkt. De terugloop van het aantal toeschouwers toont aan dat de consument meer spektakel en comfort wil voor zijn centen (zie tabel 2). Koning Voetbal kreeg immers concurrentie van vele prinsen met ambitie.

DAAN KILLEMAES

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content