‘We hebben de meeste grote ideeën van de digitale revolutie al opgebruikt’

Hoogleraar Robert Gordon levert met zijn boek The Rise and Fall of American Growth,dat later deze maand verschijnt, een belangrijke bijdrage aan het debat onder economen over economische stagnatie en de impact van technologie. De boodschap is positief en alarmistisch tegelijk. Amerika heeft zichzelf overtroffen met een halve eeuw uitzonderlijke economische groei. Maar het slechte nieuws is dat de komende generaties moeten leren te leven met flink lagere economische groei dan de vorige generaties.

De uitvindingen zijn niet meer wat ze geweest zijn. Veelbelovende nieuwe technologieën zoals verbeterde robots, microsensoren, cloud computing, 3D-printers en nano- en biotechnologie maken op Robert Gordon (75) minder indruk dan de grote uitvindingen van de negentiende eeuw. De notoir pessimistische hoogleraar twijfelt over de werkelijke impact van big data, het internet der dingen en de deeleconomie van Airbnb en Uber. Hij geeft graag voorbeelden. Rijden over de snelweg gaat toch net zo snel als een halve eeuw geleden? Vliegen naar Australië duurt toch even lang? Is de overgang van papier naar e-commerce niet al minstens tien jaar oud? “Wikipedia bestaat sinds 2001, iTunes sinds 2001 en Google sinds 1998. ”

De eerste paar dozijn exemplaren van zijn boek liggen in twee stapels op zijn werkkamer aan de economiefaculteit op Northwestern University in Chicago. Aan de muren hangt fotografie van eigen hand. “Het zijn vooral foto’s van de reizen die ik met mijn vrouw Julie maakte in Azië in de jaren zeventig.” Op de vloer liggen oosterse rode tapijten. Net als thuis in Evanston, net buiten Chicago. Hier woont Gordon aan het Lake Michigan in een van de grootste huizen van de voorstad, samen met zijn vrouw en hun twee honden Toto en Lucky. De mansion met meer dan twintig kamers is gebouwd in 1889. Dat is precies de periode van economische voorspoed waarmee Gordon zijn boek begint. Hij haalt het huis aan in zijn boek omdat het bij de bouw werd uitgerust met stromend heet water, een technologische doorbraak met grote betekenis. Het jaar is ook symbolisch voor de hoogleraar omdat George Eastman in 1889 film uitvond en daarmee het moderne fotografietijdperk.

Robert Gordon vertelt zeer tevreden te zijn over de cover van het boek. “Het is een muurschildering uit de New Deal-periode van een onbekende kunstenaar. We zien werklui die een dam bouwen. Het symboliseert voor mij de kracht van de vakbonden in die tijd en de stijging van de arbeidskosten in het midden van de twintigste eeuw. Samen met de reeks innovaties in de voorafgaande periode en de investeringen in de infrastructuur, was dat een belangrijke verklaring voor de snelle productiviteitsgroei in het midden van de twintigste eeuw.”

Die innovaties stamden grotendeels uit de 19de eeuw?

ROBERT GORDON. “De eerste revolutie was in de jaren 1700, met de uitvinding van de stoommachine en de spoorwegen. De tweede was na 1870 en draaide niet alleen om elektriciteit maar ook om de verbrandingsmotor, en alles wat we associëren met entertainment en communicatie: telefoon, grammofoons, radio, films en televisie. De hele verandering van chemicaliën naar kunststoffen, de vervanging van hout door staal. Tussen 1890 en 1940 kregen we stromend water, afvalverwijdering, riolering en wc’s en badkamers in ons huis. Dat was de grote krachtige revolutie. Zoveel dimensies van het menselijk leven werden allemaal op hetzelfde moment drastisch gewijzigd. In zo’n korte tijd van vijftig jaar.”

Wat is de perfecte mix om productiviteit aan te jagen?

GORDON. “Het is de grote vraag die ik in dit boek probeer te beantwoorden. Ik onderscheid in het boek drie perioden: 1890-1920, 1920-1970, en de periode na 1970. Kijk naar de ontwikkeling van de gemiddelde jaarlijkse groei van de productie per uur in de Verenigde Staten en de drie componenten. We hebben de totale factorproductiviteit (tfp), de bijdrage van het kapitaal en de bijdrage van het onderwijs. Je ziet in een oogopslag dat de totale factorproductiviteit heel veel sneller groeide in het midden van de 20ste eeuw dan ervoor. Het groeide zelfs drie keer sneller dan na 1970. De bijdragen van het onderwijs en investeringen waren ongeveer hetzelfde in elk van de drie intervallen.”

U noemt de totale factorproductiviteit de beste maatstaf om het effect van innovatie en technologische veranderingen op economische groei te meten. Waarom kwam die versnelling na 1920?

GORDON. “De groeispurt is het resultaat van technologische veranderingen. Het is de vertraagde impact van technologische doorbraken zoals elektriciteit en de interne verbrandingsmotor. Ze werden beide uitgevonden aan het einde van de jaren 1870. Maar het duurde nog dertig tot veertig jaar voordat elektriciteit goedkoop genoeg en de verbetering van machines voldoende ontwikkeld was om echt een impact te hebben op de manier waarop de economie werkte.”

Waarom was dat effect van deze golf van innovaties zo groot?

GORDON. “Daar gaat het hele boek over. Het korte antwoord is dat de uitvindingen van de elektriciteit en de verbrandingsmotor zo belangrijk zijn. Het veranderde de manier waarop mensen producten en diensten produceerden drastisch. Denk aan de impact van elektrisch licht, liften, elektrische gereedschappen, machines en airconditioning op de productiviteit van werknemers in kantoren en in fabrieken.”

Hoe ging dat bij de verbrandingsmotor en automobielen?

GORDON. “Ook dat duurde jaren. Van de uitvinding in 1879 tot de eerste auto’s rond 1900 probeerden mensen erachter te komen hoe ze alle kracht naar de wielen moesten krijgen. Ze moesten transmissies uitvinden. De eerste automobielen waren zeer kwetsbaar. Ze hadden ook maar een zeer laag vermogen. De originele Ford T had slechts 20 pk. Maar dat was veel meer pk’s dan een paard. In 1900 waren er slechts 4000 auto’s. Dat was tien jaar later ongeveer 900.000. Tussen 1910 en 1930 ging het hard. In 1929 was de verhouding van motorvoertuigen tot het aantal huishoudens in de Verenigde Staten 90 procent. De bevolking telde 120 miljoen mensen. Er waren 30 miljoen huishoudens en 26 miljoen motorvoertuigen. Dat was een enorme transformatie in het stadsleven met paarden naar gemotoriseerd vervoer.”

U schrijft dat de grote sprong voorwaarts deels te danken is aan de Grote Depressie in de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog.

GORDON. “In de jaren dertig en veertig zijn productieprocessen veel efficiënter gemaakt. Dat was deels het gevolg van de New Deal en deels van de Tweede Wereldoorlog. In de oorlog draaiden alle fabrieken 24 uur per dag. Er waren veel trucs om de productie op te voeren. Economen hebben veel studie verricht naar de beroemde Liberty-vrachtschepen. Oorspronkelijk duurde het maanden om ze te bouwen. Maar door het prefabriceren van onderdelen en door telkens hetzelfde te doen met standaardontwerpen werden ze steeds sneller gebouwd. Dezelfde lessen werden toegepast op vliegtuigen. De grootste fabriek ter wereld werd gebouwd door Henry Ford buiten Detroit. Die fabriek stond er in een jaar. Het enige doel was B24-bommenwerpers te bouwen. En in 1944 hadden ze hun doel bereikt: elk uur een ??viermotorige bommenwerper bouwen. Er zijn veel meer vliegtuigen gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog dan in welk jaar dan ook, zelfs meer dan nu.”

Is die economische impuls ook een verklaring voor het wegebben van socialistische sentimenten in de Verenigde Staten na de oorlog?

GORDON. “Oh, absoluut. We hadden te maken met een sterke opwaartse druk op de lonen en de neerwaartse druk op het aantal gewerkte uren per week tijdens de New Deal. Het leverde allemaal een belangrijke bijdrage aan de explosieve groei van de productiviteit. Mensen denken vaak ten onrechte dat het hele decennium sprake was van een enorme inzinking. Eind jaren dertig hebben we een enorme investeringsimpuls en veel innovatie meegemaakt zoals de radio en betere films en motorvoertuigen. Elke geïnvesteerde dollar in machines leverde steeds meer productie op.”

Vier jaar schreef Gordon aan het boek. Het is zijn eerste boek in een kwart- eeuw na zijn droge verhandeling The Measurement of Durable Goods Prices (1990) waarin hij aantoonde dat de overheid in haar prijsindices inflatie structureel overschat. Nu heeft Gordon een boek geschreven waarvoor hij op tournee zal moeten. “Ik doe wat de uitgever mij vraagt”, mompelt de vooraanstaande econoom. Gordon komt uit een economenfamilie. Zowel zijn vader als zijn moeder maakte naam in het vak. Gordon studeerde aan Harvard en Oxford in Engeland. Zijn ph.d. haalde hij in Boston aan MIT, onder begeleiding van de beroemde econoom Robert M. Solow. Solow is bekend geworden door zijn gevatte constatering: “Ik zie overal computers, behalve in de productiviteitsstatistieken.” Hij stelde toen, in 1987, al vast dat de periode die voor iedereen aanvoelde als een technologische revolutie ook overal vergezeld ging van een vertraging van de productiviteitsgroei. Op dat thema borduurt Gordon voort. Centraal staat het onvermogen van de nieuwe technologie om de productiviteit te stimuleren, een korte periode van 1996 tot 2004 daargelaten. Economen zijn het niet eens over de oorzaken ervan. Solow is inmiddels 91, maar heeft delen van het manuscript gelezen én heeft een hoofdstuk zelfs uitvoerig becommentarieerd, aldus het dankwoord.

Technologie is volgens u al sinds de jaren zeventig niet meer in staat de productiviteit en dus de economische groei te stimuleren. Maar optimisten zeggen dat we verbeterde robots, smartphones en big data ook pas over jaren zullen zien in de statistieken.

GORDON. “Ik geloof niet dat we aan de vooravond staan van een historische versnelling van de groei van de productiviteit door technologische doorbraken. Ik zie een afnemend belang van de meer recente uitvindingen. Maar ik zeg niet dat er in de toekomst geen innovatie zal zijn. Ik reken op voldoende vernieuwing om 1 procent of 1,2 procent productiviteitsgroei te behalen, in plaats van nul of een half procent.”

In het boek concentreert u zich ook op andere tegenwinden aan de aanbodkant: het onderwijsniveau, de inkomensongelijkheid, de demografie en de staatsschuld.

GORDON. “Aan de onderwijskant zien we ook stagnatie. Het percentage van de mensen die in 1900 naar de middelbare school gingen, was slechts 10 procent. In 1970 was dat 80 procent. Dat was dus een enorme vooruitgang in het opleidingsniveau van de bevolking. We hebben ook een zeer stabiele maar langzame toename gezien van het percentage mensen die naar de universiteit gaan. Maar die afgestudeerden vinden almaar moeilijker een ??baan op hun niveau. Mijn punt is dat de productiviteit van verschillende kanten onder druk staat. Onderwijs kan bijdragen aan de snelheid waarmee de productie per uur kan groeien. Maar het onderwijs trekt het tempo naar beneden, samen met het afnemende belang van de hedendaagse innovaties.”

De verborgen werkloosheid in de Verenigde Staten heeft ook een impact.

GORDON. “Een belangrijke factor in het meten van de productie van een werknemer is het aantal gewerkte uren. In de jaren zeventig en tachtig zagen we een positieve groei in het aantal gewerkte uren per persoon. Dat kwam door het intreden van vrouwen in de beroepsbevolking. Sinds 2000 hebben we een negatieve groei. Dat is te wijten aan de gestage daling van de participatiegraad van volwassen mannen. We hebben het over mensen in industriële steden die hun baan hebben verloren en te oud zijn voor omscholing. Vooral de afgelopen vijf jaar zien we de babyboomgeneratie uittreden als werkend of werkzoekend.”

U komt net als Piketty met een aantal oplossingen aan het eind van het boek.

GORDON. “Ik heb geen wondermiddel. In het nawoord kom ik met negen of tien voorstellen om ongelijkheid terug te brengen en de groei van de productiviteit aan te jagen (zie kader De voorstellen van Robert Gordon, nvdr). Veel van mijn beleidsaanbevelingen zijn gericht op het probleem van de armoede, het probleem van de volle gevangenissen, gebroken gezinnen en de extreem belangrijke maar gebrekkige voorschoolse educatie in de Verenigde Staten. Ik zie de vakbonden in het huidige Amerikaanse politieke klimaat niet opleven. In veel staten is het nauwelijks mogelijk vakbonden te vormen. Dus zoek ik het in het verhogen van de belastingtarieven voor de superrijken. Ik ben geen voorstander van het verdubbelen van het minimumloon tot 15 dollar per uur. Met een stijging naar 10 dollar per uur wegen de voordelen voor mensen met lage inkomens ruimschoots op tegen het verlies van banen.”

U doet voorspellingen over de koopkracht waar de gemiddelde Amerikaan niet blij van zal worden.

GORDON. “De groei van de levensstandaard zal vertragen. We hebben te maken met een slinkende economische output. Zoals Thomas Piketty en Emmanuel Saez hebben laten zien, komt een almaar groter deel daarvan terecht bij de rijkste 1 procent. Als je uitgaat van een productiviteitsgroei van 1,2 procent en een output per persoon van 0,8 procent als gevolg van de reductie van het aantal gewerkte uren en het uittreden van babyboomers. Trek de ongelijke verdeling van de vruchten van de productie ervan af. Hou rekening met oplopende kosten van de sociale zekerheid en dan hou je niet veel over. Onder aan de streep komt het neer op een gemiddelde jaarlijkse toename van slechts 0,3 procent van het reële beschikbare mediane inkomen.”

Is dat erg? Economische groei is historisch gezien eerder een uitzondering dan een regel, schrijft u in uw boek.

GORDON. “Niet groeien is normaal. Groot-Brittannië is in 400 jaar nauwelijks verdubbeld. Dan schiet het omhoog en dan stort het in. Economische groei was tot 1750 zeer traag. Zweden, dat met Groot-Brittannië de beste statistieken heeft, had eeuwen geen economische groei. Het tij begon heel langzaam te keren in 1800. Dan zie je een langzame versnelling tot 1900 en vanaf 1920 komen de dingen echt tot bloei tot ongeveer 1975. Sindsdien is het vooral vertraging, ondanks enorme innovatie met de introductie van de mainframe en de personal computer. Ik denk zelfs dat we leven in een fase waarin we de meeste van de grote ideeën van de digitale revolutie al hebben opgebruikt.”

The Rise and Fall of American Growth: The U.S. Standard of Living since the Civil War van Robert J. Gordon verschijnt later deze maand in de VS. Uitgever Princeton University Press verwacht dat het boek begin februari in Europa volop beschikbaar zal zijn.

Gerben van der Marel in Chicago

“Wikipedia bestaat al sinds 2001, iTunes sinds 2001 en Google sinds 1998”

“Tussen 1890 en 1940 kregen we stromend water, afvalverwijdering, riolering en wc’s en badkamers in ons huis. Dat was de grote krachtige revolutie”

“In de jaren dertig en veertig zijn productieprocessen veel efficiënter gemaakt. Dat was deels het gevolg van de New Deal en deels van de Tweede Wereldoorlog”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content