Watou Poëziezomer 2002: Tabula

“Ik hield je hand vast. Ik wilde je troosten. Maar we vielen te snel en er zijn geen woorden.” Met die tedere zin gedenkt de Nederlandse dichteres Esther Jansma ‘De val’. De witte letters van haar gedicht liggen half verzonken in het groene nat van een vijver, als voeren ze zelf een verbeten strijd tussen drijven en ondergaan, tussen rechtstaan en vallen, tussen overleven en creperen.

Het is maar een van de vele beeld-woordcombinaties die bijblijven na een bezoek aan Watou, het nietige West-Vlaamse dorp tegen de Franse grens dat elk jaar tijdens de zomermaanden tot de nok wordt gevuld met beelden en gedichten. Watou is tien maanden per jaar de verpersoonlijking van de absolute rust, maar dit jaar staat het lieflijke en desolate grensdorp nog tot en met 8 september onder de heerschappij van de onrust. Omdat – hoe kon het ook anders – Gwy Mandelinck, de organisator van de jaarlijkse Poëziezomer, en met hem alle kunstenaars en dichters die aan de manifestatie deelnemen, diep geraakt werden door de gebeurtenissen van 11 september 2001.

Niet dat Watou zich verengt tot het 11-septembersyndroom. Artiesten zijn nu eenmaal geen makelaars in actualiteit. Zonder zweverig te moeten doen, blijven ze altijd een beetje tijdloos. En op de vragen die een wereldschokkende gebeurtenis zoals 11 september oproept, is een wereld aan antwoorden mogelijk. Om het met de woorden van Lucebert te zeggen: “Er is alles in de wereld het is alles”.

Leidmotief en plastisch houvast van de Poëziezomer 2002 is de tabula, de tafel waaraan wordt gegeten, geschreven, geconfereerd, en de plaats ook die soms een brug tussen vriend en vijand vormt. Elf september zorgde voor een tabula rasa. Daarom wordt ook tijdens de Poëziezomer de tafel letterlijk en figuurlijk vertimmerd. Sommige kunstenaars zetten er de zaag in; anderen maken er een imponerend panorama van. Al blijft ook hier de actualiteit soms opdringerig aanwezig: de Russische kunstenares Maria Serebriakova zette al in 1992 op een tafel een zuil die zich door het plafond boort. Ze laat twee stoelen een identieke zuil dragen. Moeiteloos maak je bij het zien van de installatiesculptuur de associatie met de New Yorkse torens. Daarbovenuit klinken versregels van Luuk Gruwez: “Toen heel de tafel aldus vol lag en toen elkeen zweeg, toen pas ontstond het oorverdovende (want niets maakt zo’n kabaal als het gezwijg).”

Tijdens de 22ste editie van deze Poëziezomer omarmen twaalf beeldend kunstenaars (geselecteerd door Jan Hoet en Philippe Van Cauteren) ongeveer vijftig dichters op een aantal verspreid liggende locaties. Scenograaf Niek Kortekaas koos dit jaar zeven plekjes uit: van een verlaten buitenschooltje over een bankgebouw tot een op instorten staande schuur. Het is ook Kortekaas’ verdienste dat de fysieke aanwezigheid van de gedichten opnieuw zo groot is geworden. Je kunt er gewoon niet naast kijken: de storm van Eva Gerlachs ‘De drijvende wind’ (“Wakker omdat een storm groef in het dak. Aan kwam jagen, zijn blinde gezicht kneusde”) lijkt wel 10 beaufort te bereiken nu de dichteres de bezoeker toespreekt in een schuur die hooguit bij windkracht 2 al instort. Terwijl je naar Tom Lanoyes ‘Poker’ luistert (“Het is tijd voor open spel, mijn liefste. De kaarten op de tafel”), word je recht in de ogen gekeken door vijf vrouwenportretten van beeldend kunstenaar Christian Boltanski. De gezichten zijn afzonderlijk belicht door klemlampjes en gestapeld op een muur van blikken dozen. Vals spelen kan hier niet. En het al twintig jaar leegstaande dorpsschooltje waar Hugo Claus zijn gedicht ‘De sporen’ voorleest (“De sporen van het leven dat geen kunstwerk kon zijn, want veel te bezig, en ineens die gevlekte handen en dezelfde week nog de gekneusde alvleesklier”) vertoont immens diepe sporen van aftakeling. Iets wat evengoed geldt voor de karakterkop van Claus, die de bezoeker vanaf drie televisieschermen in het mistroostige klasje – alleen ‘opgefleurd’ met monochrome rode, zwarte en grijze doeken van de Waalse schilderes Marthe Wéry – toekijkt.

Op de binnenplaats van het Douviehuis liet de jonge kunstenaar Dimitri Vangrunderbeek twee monumentale watertafels neerpoten waartussen je je als toeschouwer een weg kunt banen. Wie het aandurft, voelt de menselijke onmacht. Vooral omdat op de achtergrond Paul Eluard vertelt hoe “het water handen wrijvend de messen aan het slijpen is”. De tafel als ultiem monument van verstilling.

Wie zei er ook weer dat een tafel een rudimentair voorwerp is? Een blad, vier poten, punt uit?

Jan Lodewyckx [{ssquf}]

Watou Poëziezomer 2002: Tabula, tot en met 8 september 2002.

Info: 057-38 80 93,

http://users.pandora.be/poeziezomers.watou

Ontmoetingen met Rutger Kopland (28/7), Eva Gerlach (4/8), Gerrit Komrij (11/8), Peter Verhelst (15/8), Anton Korteweg (18/8), Eddy van Vliet (25/8), Stefan Hertmans (1/9), Hugo Claus (8/9).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content