WAT TE DOEN ALS JE STINKEND RIJK BENT?
De Belgische hetze over de topinkomens van de publieke en privémanagers pikkelt op één been. Een flinke pree moet samengaan met liefdadigheid. Liefdadigheid? Voor Johan Vande Lanotte klinkt het woord als een vloek. Ignoreer de roze makkers die zweren bij de verslaving aan staatssteun, betaald met uw belastinggeld.
Het lijstje is intussen tot brakens toe en voyeuristisch afgedrukt op de voorpagina’s van de kranten, werd becommentarieerd en beschimpt op de buis, brengt de speelgoedhamertjes van SP.A en Spirit in beweging, prikkelt de verbeelding van flikflooiers, wordt zorgelijk bekeken door VBO, Voka, VKW en Unizo. Beschaamd (waarom?) denken die vier laatste adressen na over de argumenten om de superinkomens van baron Paul Buysse, Didier Bellens, Julien De Wilde, Thomas Leysen enzovoort te vergoelijken.
Dames en heren, bespaar u het gepieker en lees de grondleggers van de Amerikaanse menslievendheid. Wat Carnegie, Rockefeller, Guggenheim, Ford, Russell Sage, W.K. Kellogg konden – massaal geld stoppen in foundations en trusts – moet eveneens voor onze superrijken kunnen. Een dubbelslag: je hebt aan de ene zijde de veelverdieners en aan de andere zijde diezelfde mensen die universiteiten, ziekenhuizen, cultuurpaleizen en wetenschapscentra begiftigen. Meteen is de lonenhetze herleid tot de juiste verhoudingen.
Rijk sterven = verrotten in schande. De Schot Andrew Carnegie (1853-1918) emigreerde met zijn vader naar Pittsburgh en belegde zijn spaargeld na klussenwerk in olievelden en de staalnijverheid. Hij werd de grootste staalmagnaat van de wereld. In 1901 trok de multimiljonair zich terug in zijn geboorteland. Hij strooide 100 miljoen toenmalige dollar uit over stichtingen, bibliotheken en universiteiten. Het Haagse Vredespaleis waar Slobodan Milosevic werd berecht, is een van zijn geschenken aan de mensheid. Andrew Carnegie was een dwangmatige donateur. In zijn The Gospel of Wealth (1889) schreef de tycoon dat de creatie van rijkdom de inkomenskloof onafwendbaar vergroot. Om te beletten dat die ongelijkheid de “banden van broederschap tussen de rijken en de armen” zou vernietigen, was het de plicht van de gefortuneerden om hun vermogen te besteden aan filantropie. De man die rijk sterft, verrot in schande, oordeelde Carnegie en gelijk heeft hij.
Liefdadigheid zou men vandaag om niet op gevoelige tenen te trappen beter solidariteit, medemenselijkheid, humaniteit of benevolentie noemen. Foert. Een kat een kat noemen is de eerlijkste vorm van discussiëren. Liefdadigheid is voor de linkse medemens een vloek, een heropwekken van het paternalisme, een reliek uit de eeuwen voor het zogenaamd triomferende socialisme. Privéliefdadigheid wordt in Europa van staatswege fiscaal en maatschappelijk belachelijk tot onmogelijk gemaakt.
Het enige paternalisme – een massacre van de inzet van grote groepen burgers – dat België veroorlooft, is het paternalisme van Johan, Bruno, Freya en Kathleen. Die bedienen met belastinggeld, dus het geld van anderen, in de eerste plaats hún cliënten, en niet Iedereen zoals hun nieuwste luchtbel heet. Een samenleving is gezonder door een mix van privébarmhartigheid en redelijke overheidssteun. Als de fiscale druk om de staatsliefdadigheid te spekken torenhoog klimt, droogt de zin op om zich te engageren.
Controle van staatspaternalisten. Waarom zouden André Leysen, Marc Coucke, Dora Janssen, Albert Frère, Karel Vinck, Maurice Lippens – de ene al meer gezegend met fortuin dan de andere – zich behalve strikt particuliere en kleinschalige bonhomie voor goede doelen sterker inzetten voor structurele filantropie? Waarom rijst er aan de Universiteit Antwerpen geen Aula Leysen op met een mooie naamplaat? Waarom verschijnt er bij het Brugse Sint-Janshospitaal geen vleugel voor palliatieve zorg, genoemd naar de familie Lippens? Waarom is het zo moeilijk voor weduwe Janssen om een museumuitbreiding met pre-Colum- biaanse kunst te financieren – het Dr. Paul Janssen Paviljoen?
Belastingvoordelen om dit mogelijk te maken, zoals de Amerikaanse taxbreaks, worden in dit land zoveel mogelijk geboycot. Voor de liberalen is staatsfilantropie eveneens veilig, overzichtelijk, klaar om in te zetten voor de vrienden en dus oké. Privé-goedjonstigheid ontsnapt aan de controle van de staatspaternalisten.
Ooit was het anders. Denk aan de Fondation Bernheim van de Inno-miljardair, denk aan de familie Solvay en Emile Francqui van de Société Générale, onze industriële adel. De Solvays behouden een deugddoende liefde voor de wetenschap en toonden dat opnieuw in december 2005, met een congres dat aansloot bij het allereerste door hen gefinancierde slimme onderonsje in 1911 waar de kwantumtheorie werd bediscussieerd door de fijnste geesten. Toen leidde Europa, en België als voorhoede, de wereld in onderzoek en industrie. Vandaag zijn wij schillenboeren.
De auteur is directeur van Trends. frans.crols@trends.be
Frans Crols
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier