Wat na het Lambertmontakkoord?
Heeft de berg een muis gebaard? Het jongste grote communautaire vergelijk na een nachtelijk conclaaf in de Lambermont laat in Vlaanderen toch een zeker katergevoel achter.
Jazeker, het Lambertmontakkoord verruimt de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk, maar de Vlaamse deelstaat staat toch nog steeds een stuk verwijderd van een volwaardige fiscale autonomie. Dat is op zich nog geen reden tot grote frustratie. Onze staatshervorming verloopt altijd in stappen en stapjes. Erger is dat met het Lambermontakkoord Vlaanderen veel pasmunt is kwijtgespeeld om de Franstaligen te kunnen verleiden tot verdere stappen inzake fiscale autonomie en de staatshervorming in het algemeen. De Franstaligen weten zich immers in lengte van jaren verzekerd van extra geld voor het onderwijs.
Vertekend beeld. Wat zijn – los van de politieke tactiek – de intrinsieke merites van het Lambertmontakkoord? Een aantal belastingen die voordien al het predicaat ‘gewestelijk’ kregen, ook al hadden de gewesten er weinig of niets over te zeggen, vallen voortaan volledig in de regionale schatkist en onder regionale regelgeving: registratierechten, verkeersbelastingen, aanverwante taksen, schenkingsrechten. Ook het kijk- en luistergeld wordt geregionaliseerd. Het gaat om een totaalbudget van 140 miljard frank, waarvan 84 miljard voor het Vlaams Gewest. Daarnaast kunnen de gewesten kortingen toestaan of opcentiemen heffen op de personenbelasting. Dat konden ze voorheen ook al, maar nu zijn er duidelijke afspraken over een bandbreedte: 3,25% in min of in meer vanaf 2002 en 6,75% vanaf 2004. Voor het Vlaams Gewest komt dit neer op een fiscale marge van respectievelijk circa 20 miljard en 40 miljard frank. Die marge kan in theorie zowel naar boven als naar beneden, maar in de praktijk is een verdere verhoging van de fiscale druk een absurde hypothese.
Eén en ander houdt in dat de regionale fiscale autonomie oploopt tot ruim 50% van de gewestontvangsten. Dat geeft echter een vertekend beeld. Voor de Vlaamse Gemeenschap – gewest en gemeenschap zijn in Vlaanderen gefuseerd – komt de fiscale autonomiegraad geconsolideerd neer op nagenoeg een kwart. De gemeenschappen kregen immers geen enkele fiscale autonomie.
Een kwart is een belangrijke stap vooruit vergeleken met de hooguit 10% aan autonomie die Vlaanderen tot dusver had. Maar deze autonomiegraad ligt beduidend onder die van deelstaten in andere mature federale staten, zoals de Verenigde Staten en Zwitserland, waar deelstaten 50% en meer van hun ontvangsten uit eigen belastingen halen. Voor de gemeenten in België ligt dat aandeel op nagenoeg 45%.
De fiscale marge die de gewesten in de personenbelasting krijgen, kan in absolute bedragen vrij indrukwekkend lijken. Als je deze marge relateert met het bruto binnenlands product gaat het om nog niet 1%, gerelateerd aan de loonmassa amper 2%. Niet van aard om op eigen kracht in Vlaanderen de lasten op arbeid substantieel te drukken.
Toch zou het goed zijn dat Vlaanderen in afwachting van de federale lastenverlichting de geplande Vlaamse afcentiemen versneld invoert. Het Lambermontakkoord geeft echter pas extra ruimte voor kortingen vanaf 2002. Er kan minstens worden gewerkt aan een verrekening van de Vlaamse afcentiemen via de bedrijfsvoorheffing, waarmee het effect zich sneller laat voelen.
En de vennootschapsbelasting? Niet enkel kwantitatief maar ook kwalitatief is er een deficit in de fiscale autonomie van het Lambertmontakkoord. Zo valt het niet te begrijpen dat de vennootschapsbelasting volledig buiten het akkoord werd gehouden. De gewesten kunnen wel de economische of andere activiteiten van personen sturen via de personenbelasting – ze worden bevoegd voor aftrekken voor wat regionale materies aangaat – maar ze kunnen dit niet doen ten aanzien van vennootschappen.
De Vlaamse overheid wordt aldus verder veroordeeld om in het economische beleid terug te vallen op verouderde subsidie-instrumenten of op ingewikkelde constructies via de gewestbelastingen, zoals de onroerende voorheffing. En wie denkt dat selectieve fiscale prikkels volledig uit de tijd zijn, vergeet het onderscheid te maken tussen de retoriek over de ‘belastingen van de 21ste eeuw’ – weg met aftrekken in ruil voor een lager tarief – en de realiteit van het fiscale beleid in vele lidstaten van de Europese Unie, die vasthouden aan een reeks incentives. Wat niet belet dat er ook wat te zeggen valt voor enige tariefautonomie van de gewesten in de vennootschapsbelasting.
Het Lambertmontakkoord schiet ook tekort in zoverre het de huidige solidariteitsmechanismen nagenoeg ongemoeid laat. Er is slechts een beperkte en vooral zeer geleidelijke correctie voorzien via de graduele verdeling van de bijkomende onderwijsdotatie op basis van het aandeel in de personenbelasting. De huidige perverse effecten zetten zich dus voort: het rijkere deelgebied ontvangt uiteindelijk de minste middelen en het arme deelgebied heeft er financieel belang bij om arm te blijven.
En dan hebben we het nog niet over de ruime transfers die via de federale sociale zekerheid en de federale begroting blijven stromen van noord naar zuid. Deze impliciete geldstroom blijft aanzwellen en liep in 1999 op tot 50 miljard via de federale begroting en 110 miljard via de sociale zekerheid, zo rekende de KBC-studiedienst zopas voor. Verontrustend is vooral dat deze transfers, na een lichte afremming door de vergrijzing in Vlaanderen, zich verder bestendigen. Tenzij Wallonië een drastische inhaalbeweging maakt inzake werkgelegenheid. Maar het verleden heeft aangetoond dat de bestaande solidariteit vanuit Vlaanderen daar niet toe bijdraagt.
jan van doren
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier