Wat in het jaar van de vervreemding ?
Mag men nog afschrijvingen toepassen voor het jaar waarin een actiefbestanddeel wordt vervreemd ? Het Hof van Beroep in Antwerpen vindt van wel.
Kostprijzen van investeringen mogen niet in één keer als beroepskosten worden afgetrokken. Ze moeten bij wijze van afschrijvingen ten laste van het resultaat worden gelegd. Dit wil zeggen dat de aftrek wordt gespreid over de verschillende jaren van de afschrijvingstermijn. Die termijn stemt in principe overeen met de economische levensduur van de investering.
Een actiefbestanddeel met een economische levensduur van tien jaar moet dan ook in principe over tien jaar worden afgeschreven. Dat betekent dat onder voorbehoud van versnelde afschrijvingssystemen elk jaar één tiende van de kostprijs ten laste van het resultaat mag worden gelegd. Na tien jaar is deze investering volledig afgeschreven.
Maar wat als een investering vóór het einde van de investeringstermijn wordt verkocht ?
EENVOUD.
De fiscale afschrijvingsregels zoals die door de belastingadministratie zijn voorgeschreven en zoals zij doorgaans ook in de praktijk worden toegepast zijn op dit punt vrij eenvoudig : voor het jaar van de vervreemding mag geen afschrijving meer worden toegepast. Daartegenover staat dat voor het jaar van de verkrijging wel een normale afschrijving mag worden toegepast ; zelfs als de investering op het einde van het boekjaar gebeurt.
Nemen we een heel eenvoudig voorbeeld. Een bedrijf heeft eind 1995 een machine gekocht van 1 miljoen frank. De machine is afschrijfbaar over vijf jaar. En wordt lineair afgeschreven. Dit wil zeggen dat elk jaar eenzelfde afschrijvingspercentage wordt toegepast. Aangezien de machine op vijf jaar wordt afgeschreven, bedraagt dit lineair afschrijvingspercentage 20 %.
Voor het jaar 1995 (jaar waarin de machine werd aangekocht) mag volgens de klassieke afschrijvingsregels een normale afschrijvingsannuïteit ten laste van het resultaat worden gelegd. In het voorbeeld dus 20 % van 1 miljoen frank, of 200.000 frank. In 1996 gebeurt hetzelfde. Eind 1996 is de fiscale waarde van deze machine dus gedaald naar 600.000 frank (namelijk, 1 miljoen frank min twee afschrijvingen van 200.000 frank).
In de loop van 1997 wordt deze machine verkocht. Stel dat de verkoopprijs 700.000 frank bedraagt. Hoe moet die verkoopprijs dan fiscaal worden behandeld ?
RESIDUWAARDE.
Op het eerste gezicht is dat vrij eenvoudig. We hebben te maken met een machine die een fiscale residuwaarde heeft van 600.000 frank en die wordt verkocht tegen 700.000 frank. Bijgevolg is er een winst, een meerwaarde van 100.000 frank. Die ook als zodanig belastbaar zal zijn.
Stel dat de verkoopprijs geen 700.000 frank bedraagt, maar slechts 400.000 frank. Dan hebben we te maken met een verlies, met een minderwaarde van 200.000 frank (600.000 frank fiscale residuwaarde tegenover een verkoopprijs van 400.000 frank).
Deze uitkomsten veranderen niet (noodzakelijk) als men afstapt van de idee dat voor het jaar van de vervreemding geen afschrijving mag worden toegepast. Want stel dat voor het jaar van de vervreemding wel een fiscale afschrijving mag worden toegepast. In de veronderstelling dat die vervreemding helemaal op het einde van het jaar plaatsvindt, daalt de fiscale residuwaarde met nog eens (ongeveer) 200.000 frank. Zij bedraagt dan (ongeveer) nog 400.000 frank (namelijk 600.000 frank min 200.000 frank bijkomende afschrijving).
VERSCHIL.
Maakt dit enig verschil ? Niet noodzakelijk. De fiscale waarde van de machine is nu 400.000 frank. Als ik die machine verkoop voor 700.000 frank, dan boek ik weliswaar een winst van 300.000 frank ; maar daar tegenover staat de bijkomende afschrijving van 200.000 frank die ten laste van het resultaat wordt gelegd ; zodat de winst (de meerwaarde) ook in dit geval nog slechts 100.000 frank bedraagt. Verkoop ik die machine voor 400.000 frank (de huidige residuwaarde), dan is er op het eerste gezicht winst noch verlies (de verkoopprijs stemt overeen met de fiscale residuwaarde) ; maar daar tegenover staat dat ik de bijkomende afschrijving van 200.000 frank kan aftrekken. Het resultaat stemt aldus volledig overeen met de situatie waarin geen bijkomende afschrijving wordt toegepast, maar waarin ik 200.000 frank minderwaarde kan aftrekken (zie hoger).
VERSCHIL.
Kortom, of voor het jaar van de vervreemding wel of geen afschrijving wordt aangenomen, heeft zo bekeken geen enkel belang. Het bedrag van winst of verlies blijft per slot van rekening even groot.
Nochtans stelt men vast dat verschillende belastingplichtigen blijven eisen om voor het jaar van de vervreemding toch nog een fiscale afschrijving te mogen toepassen. De oorzaak daarvan moet men zoeken in het tariefverschil. Meerwaarden worden in de personenbelasting onder bepaalde voorwaarden niet tegen het progressief tarief belast. Maar wel tegen een tarief van slechts 16,5 % of 33 %. Afschrijvingen daarentegen zijn in eerste instantie aftrekbaar van de winst die tegen het progressief tarief wordt belast.
Op die manier ontstaat een spanningsveld : hoe meer afschrijvingen men kan aftrekken van de winst die tegen het progressief tarief belastbaar is, hoe hoger de meerwaarden die (onder voorwaarden) laag worden belast. Omgekeerd : hoe lager het bedrag aan afschrijvingen dat men kan aftrekken van de hoog belaste winst, hoe lager het bedrag van de meerwaarden dat laag kan worden belast.
TOVEREN.
Vandaar het evidente belang om te verdedigen dat voor het jaar waarin de vervreemding van een actiefbestanddeel plaatsvindt, alsnog een afschrijving mag worden toegepast : zij tovert immers hoog belaste winst om in laag belaste meerwaarden.
Het hoeft uiteraard geen betoog dat de belastingadministratie het met deze tovenaarskunsten niet eens is. Overeenkomstig een traditioneel standpunt aanvaardt zij niet dat voor het jaar van de vervreemding nog een afschrijving wordt verricht.
ANTWERPEN.
Maar het Hof van Beroep in Antwerpen ziet de zaken duidelijk anders : tijdens het jaar van de vervreemding heeft het actiefbestanddeel ook nog een waardevermindering ondergaan. En dus ziet het Hof niet in waarom voor dat jaar geen (minstens verhoudingsgewijze) afschrijving zou mogen worden verricht. Het Hof heeft die stelling al enkele keren herhaald. Vraag is alleen of het Antwerpse Hof nooit voor een controversieel arrest vervaard het met deze zienswijze bij het rechte eind heeft.
Uiteraard kan men niet ontkennen dat een actiefbestanddeel ook tijdens het jaar waarin het wordt vervreemd, een economische depreciatie ondergaat (voor de duur dat het nog in de onderneming aanwezig is). In die zin is een afschrijving zonder meer verantwoord.
Daarnaast aanvaardt de belastingadministratie, zoals hoger gezegd, dat voor het jaar waarin een investering wordt aangeschaft, al een volledige afschrijvingsannuïteit in aftrek mag worden genomen. Op deze manier begint men in de meeste gevallen al met een bonus. Een bedrijf dat een investering in december aankoopt, mag een volledige afschrijvingsannuïteit in aftrek brengen ; zonder dat die afschrijving voor dat jaar pro rata temporis moet worden beperkt. Voor het jaar van de aanschaf mag dus op de keper beschouwd te veel worden afgeschreven. Het is, zo bekeken, niet onlogisch dat voor het jaar van de vervreemding geen afschrijving wordt aanvaard. Kwestie van het evenwicht te herstellen.
EVENWICHT.
Het Antwerpse Beroepshof heeft duidelijk geen oog voor dit evenwicht, en laat zonder meer voor het jaar van de vervreemding ook een afschrijving toe. Het baseert zich daarvoor blijkbaar op het eenjarigheidsbeginsel van de belasting (voor de belasting die dit jaar is verschuldigd, moet men alleen naar dit jaar kijken, en niet naar wat voorheen is gebeurd).
Maar of de belastingplichtige daar op termijn veel baat bij vindt, is niet zeker. Het is immers niet de eerste keer dat de rebelse rechtsspraak van het Antwerpse Hof de aanleiding vormt voor een wetswijziging. Daarnaast blijft het uiteraard een verademing dat er nog hoven van beroep zijn die af en toe bereid zijn om eens tegen de stroom in te roeien.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier