Wat de ene wint, verliest de andere
Markten zijn nuttig, maar zonder overheidstussenkomst schieten ze vaak tekort. Over die dubbele waarheid schreef de Australische econoom John Quiggin Economics in two lessons, een boek dat helemaal draait rond een verraderlijk simpel idee: elke keuze heeft haar prijs.
Kiezen is verliezen. Als u een auto koopt, dan beslist u in feite het geld niet te besteden aan iets anders, de vernieuwing van uw badkamer bijvoorbeeld. Elke keuze heeft daarom opportuniteitskosten, zoals economen dat noemen, namelijk het alternatief dat u opoffert. De nieuwe badkamer is dus de opportuniteitskosten van de nieuwe auto.
Er vallen veel opofferingen te bedenken voor een nieuwe auto, een reeks exotische reizen bijvoorbeeld. Al die mogelijke alternatieven maken van een aankoop een lastige afweging, maar gelukkig zijn er de marktprijzen. Die maken de rekening duidelijker. Marktprijzen vertellen u immers precies hoeveel exotische reizen u moet opofferen voor een auto. Of in het jargon: marktprijzen maken de opportuniteitskosten zichtbaar en meetbaar. Wie weet wat hij opgeeft, neemt betere beslissingen. Daarom is de markt – als ze goed werkt – zo’n nuttig instrument, aldus de Australische economieprofessor John Quiggin in zijn boek Economics in two lessons.
Markten kunnen goed werk leveren. Maar daarom komen ze nog niet vanzelf tot stand. Ironisch genoeg is een tussenkomst van de overheid nodig.
Het klinkt allemaal wat academisch, maar keuzes en hun opportuniteitskosten zijn er elke dag, voor iedereen. Niet alleen consumenten, ook producenten, en zelfs beleggers krijgen ze op hun bord. Als u uw spaargeld vandaag uitgeeft, dan signaleert de intrestvoet hoeveel u opoffert aan toekomstige opbrengsten. “De intrest is de prijs van het niet kunnen wachten”, schrijft Quiggin.
Onbetaalde facturen
Opportuniteitskosten zijn er in de meest verscheiden vormen en maten. Files bijvoorbeeld, of de tijd die de chauffeurs moeten opofferen, zijn opportuniteitskosten. Een goed werkende markt voor autogebruik zou die kosten aanrekenen, met goede gevolgen. Het autoverkeer in Londen toont dat aan. Nadat burgemeester Ken Livingstone in 2003 een congestietol had ingevoerd, slonk het Londense autoverkeer aanzienlijk. Een ander mooi voorbeeld van opportuniteitskosten zijn overbeviste zeeën. Als alle vissers erop los vissen, geraakt de zee leeggevist. Hier is een markt voor verhandelbare visquota de oplossing. Wil een visser meer vissen dan zijn quotum toelaat, dan zal hij quota moeten kopen van een collega. Net zoals bij de congestietol voor de chauffeur, worden de opportuniteitskosten voelbaar in de portemonnee van de visser. Zo blijft het visbestand intact, en worden de wegen weer rustig.
Het zijn voorbeelden van hoe markten goed werk leveren. Maar daarom komen ze nog niet vanzelf tot stand. Ironisch genoeg is een tussenkomst van de overheid nodig. Dat brengt Quiggin tot de tweede grote les in zijn boek, zoals voorspeld door de titel Economics in two lessons. Veel dingen die we doen – zoals autorijden of vissen in de zee – veroorzaken opportuniteitkosten, maar als er geen markt is om die kosten aan te rekenen, blijven er onbetaalde facturen, in dit geval files of leeggeviste oceanen. Als de overheid tussenbeide komt om het marktmechanisme te laten gelden, komt de factuur bij de juiste personen terecht.
Is de markt wél al aanwezig, dan is zij vaak niet bij machte alle opportuniteitskosten in rekening te brengen. Milieuvervuiling bijvoorbeeld zit niet vervat in de marktprijs van goederen en diensten. Uw webwinkel doet u niet betalen voor de luchtvervuiling als gevolg van de levering van uw pakje. Die factuur wordt doorgeschoven naar de maatschappij, in de vorm van hogere gezondheidskosten. Milieuvervuiling is daarom een voorbeeld van marktfalen: de marktprijs dekt lang niet de volledige factuur van onze productie en consumptie. Had de marktprijs die factuur wél gedekt, dan was de vervuiling veel kleiner geweest. Een hogere prijs zou u immers twee keer doen nadenken bij een bestelling op de webwinkel.
Het idee dat ‘een oorlog goed is voor de economie’ maakt nog altijd opgeld. Nochtans klopt dat idee niet. De middelen voor een oorlog kunnen immers besteed worden aan economisch veel zinvollere doelen.
Dat die tekortkoming van de markt kolossale gevolgen kan hebben, ondervinden we nu volop. Klimaatverandering is ‘de grootste marktfaling in de geschiedenis’, aldus Nicholas Stern, een voormalige hoofdeconoom van de Wereldbank. Als de marktprijs voor goederen en diensten een compensatie had bevat voor hun bijbehorende CO2-uitstoot, dan stond de wereld er vandaag veel beter voor.
Ook bij marktfalen moet de overheid bijspringen om de echte factuur in rekening te brengen. In het geval van milieuvervuiling kan dat via milieuheffingen, in het geval van klimaatopwarming via CO2-taksen of verhandelbare uitstootrechten. In Europa bestaat al zo’n markt voor uitstootrechten, het Emissions Trading System (ETS), dat de jongste jaren op toerental kwam.
Herverdeling
Het boek had hier kunnen eindigen, maar Quiggin kijkt verder. De overheid doet immers meer dan de onvolkomenheden van de markt corrigeren. De overheid schrijft ook de spelregels voor de markt. Een voorbeeld daarvan zijn intellectuele-eigendomsrechten. Die bepalen wie een idee of uitvinding mag gebruiken, de vruchten ervan incasseren, en voor hoelang. Ook bij de keuze van de spelregels geldt: kiezen is verliezen. Kiest de overheid voor sterke intellectuele-eigendomsrechten, dan vergroot zij de inkomensvooruitzichten en de motivatie van de uitvinder, en daarmee de vooruitgang van de economie. Maar daar staan opportuniteitskosten tegenover: andere mensen mogen het idee van de uitvinder lange tijd niet gebruiken, zodat de economie ook veel vooruitgang én inkomen misloopt.
Het voorbeeld illustreert meteen hoe de spelregels de ene marktpartij bevoordelen tegenover de andere. De sterke intellectuele-eigendomsrechten komen de uitvinder en zijn erfgenamen goed uit, maar anderen niet. Ook de hoogte van het minimumloon, of de rechten van vakbonden en werkgevers zijn voorbeelden van spelregels die de ene partij sterker maken dan de andere, in dit geval op de arbeidsmarkt.
Welke keuze de overheid ook maakt, er zijn altijd opportuniteitskosten. Wat de ene krijgt, verliest de andere. Dat geldt ook voor de herverdeling van de inkomens, een andere taak van de overheid. “Hogere pensioenen voor de senioren betekenen hogere lasten voor de werknemers. En omgekeerd, lagere lasten voor de werknemers betekenen minder geld voor de pensioenen”, zegt Quiggin. Vaak is het plaatje ingewikkelder dan dat. In zijn boek werkt Quiggin het voorbeeld uit van een hulpprogramma voor de armen, gefinancierd met hogere belastingvoeten voor de topinkomens. Op het eerste gezicht is dat een aantrekkelijke maatregel. Maar de hogere belastingtarieven zullen de topverdieners aanzetten minder te werken of fiscale sluipwegen te zoeken, zodat de verhoopte fiscale ontvangsten kunnen tegenvallen, wat neerkomt op opportuniteitskosten. Anderzijds zitten aan de maatregel ook maatschappelijke baten vast die je niet meteen verwacht. Topverdieners zijn vaak overbetaald. Studies wijzen bijvoorbeeld uit dat de lonen van topmanagers geen evenredige weerspiegeling zijn van hun bijdrage tot de economie. Als zij minder gaan werken, daalt ook de overbetaling, wat een baat is voor de samenleving. De afweging van baten en kosten van een overheidsmaatregel gaat dus verder dan een simpel rekensommetje op een bierviltje.
John Maynard Keynes
Zelfs een oorlog – de ultieme overheidsmaatregel – heeft opportuniteitskosten, en dat is best ironisch, meent Quiggin. Want het idee dat ‘een oorlog goed is voor de economie’ maakt nog altijd opgeld. Nochtans klopt dat idee niet. De middelen voor een oorlog kunnen besteed worden aan economisch veel zinvollere doelen. En het herstel van de vernielingen brengt geen groei mee, het verplaatst de groei alleen maar. (zie kaderstukje De parabel van de gebroken ruit) Geen wonder dat de Vietnamoorlog forse inflatie veroorzaakte in de VS: er moesten mensen en middelen opgetrommeld worden in een economie met volledige tewerkstelling.
De afweging van baten en kosten van een overheidsmaatregel gaat verder dan een simpel rekensommetje op een bierviltje.
De Tweede Wereldoorlog is een uitzondering, omdat die werd voorafgegaan door de depressie van de jaren 30, zodat van een groeiverplaatsing geen sprake was. De oorlogsproductie verhoogde de levensstandaard van families die voorheen door werkloosheid getroffen waren. Na de oorlog keerde de werkloosheid niet terug, want de overheid bleef aan het stuur, deze keer met investeringen in huisvesting, infrastructuur en andere noden. Dat sturende beleid – geïnspireerd door de Britse econoom John Maynard Keynes – bezorgde het Westen dertig jaar ongeziene welvaartsgroei. Het is een cruciale les, aldus Quiggin. Werkloosheid is misschien wel de grootste van alle marktfalingen. Mensen willen werken tegen het marktloon, maar vinden geen baan, en verliezen zo hun kennis en vaardigheden. Over opportuniteitskosten gesproken.
John Quiggin over
Sterke leiders
“In het begin zijn sterke leiders populair, maar later duiken de opportuniteitskosten van hun leiderschap op. De Hongaarse premier Viktor Orban bijvoorbeeld won veel aanhang door zijn harde anti-immigratiebeleid. Maar dat beleid versterkte de krapte op de Hongaarse arbeidsmarkt, zodat Orban een drastische verhoging van het aantal overuren moest aankondigen (de zogenoemde slavenwet, waardoor werkgevers drie jaar tijd hebben om de overuren uit te betalen, nvdr). Orban koos dus voor het belang van zijn zakenvrienden, en de Hongaarse werknemers betalen het gelag. Een gelijkaardig lot ondergingen de Amerikaanse boeren. Zij kozen vol enthousiasme voor Donald Trump als president, maar moesten even later hogere Chinese invoertarieven slikken als gevolg van diens handelsoorlog met China. De Amerikaanse boeren krijgen weliswaar compensaties voor hun gedaalde verkoop, maar daarvoor gebruikt Trump geld uit een rampenbestrijdingsfonds. Doet zich dus een ramp voor, dan zal Trump het geld opnieuw elders moeten halen. Het is alsof je een lek in het dak dicht met een dakpan die je ergens anders op het dak weghaalt, zodat een nieuw lek ontstaat.”
Hulp aan de armen
“Armoedebestrijding eindigt vaak in verspilling omdat zij de keuze ontneemt aan de armen. Ze krijgen voedsel in de handen gestopt, terwijl ze op dat moment misschien meer behoefte hebben aan geld voor de huur of voor de medische kosten van een ziek kind. Geen wonder dat armen vaak hun voedselrantsoenbonnen verkopen, wat ironisch genoeg doorgaat als fraude. Zelfs hulp ter bevordering van de economische groei – zoals investeringen in onderwijs – is in hetzelfde bedje ziek. Zulke investeringen vergroten de kans op toekomstige welvaart, maar hebben grote opportuniteitskosten: ze doen niets aan de schrijnende noden van vandaag. Het is niet aan rijke westerlingen om die keuze te maken. Laat dat over aan de armen, zij kennen hun noden het best. Als je de armen echt wil helpen, geef hun dan cash, en geen goederen of diensten. Die cash kunnen ze dan naar eigen inzicht besteden.”
De Amerikaanse universiteitsparadox
“Sinds de jaren 90 zijn Amerikaanse universiteiten fors duurder geworden, en toch is de strijd om een plaatsje intenser dan ooit. Honderd universiteiten hebben minstens drie kandidaten voor elke plaats. Hoe komt dat? Opportuniteitskosten. Als niet-universitair mis je niet alleen een beter betaalde job, je verliest ook een potentieel netwerk aan contacten en partners die je hogerop helpen in de maatschappij. De universiteit mag dan wel duur zijn, de keuze om niet naar de universiteit te gaan is nog veel duurder.”
De parabel van de gebroken ruit
Een kwajongen gooit met een steen de ruit van de bakker aan diggelen. De bakker loopt naar buiten, maar de jongen is verdwenen. De bakker is furieus, een nieuwe ruit kost hem 1000 euro. Maar misschien zijn de scherven goed nieuws voor de economie? Want de glazenmaker heeft voor 1000 euro werk, en zal materiaal moeten kopen bij een andere handelaar, die op zijn beurt een andere ondernemer moet aanspreken, enzovoort. De jongen is geen kwajongen, maar een economische weldoener, toch?
Mis. Met de 1000 euro kan de bakker niet langer een op maat gemaakt kostuum kopen, een prachtstuk waarvan hij al lang droomt. Het vervangen van de ruit zal dus ten koste gaan van de aanmaak een nieuw kostuum. In economische jargon: het kostuum is de opportuniteitskosten van het venster. De economie heeft geen extra waarde geproduceerd: het venster is gewoon vervangen, de dringende bestelling bij de glazenmaker kwam in de plaats van een ander order dat kon wachten. En het nieuwe kostuum komt er niet.
In dit voorbeeld hebben de glazenmakers, kleermakers en andere ondernemers voldoende werk. Als pakweg de glazenmakers meer moeten produceren, kan dat alleen door kleermakers en andere vaklui om te scholen tot glazenmaker. De fabricage van extra ruiten gaat dan ten koste van de productie in de kledij- en andere sectoren, zodat de totale productie niet groeit. Dat is ook de reden waarom de heropbouw van vernielde gebouwen en infrastructuur – door een oorlog of natuurramp – geen extra groei met zich brengt. De heropbouw komt gewoon in de plaats van de aanbouw van nieuwe gebouwen en infrastructuur, die nu moet wachten.
De redenering verandert bij economische recessie en werkloosheid. Dan zorgt heropbouw wel degelijk voor bijkomende groei en banen. Er zijn immers geen opportuniteitskosten. Voor de heropbouw moeten geen andere bouwwerken sneuvelen. Anders gezegd, de kwajongen wordt pas een weldoener als de glazenmaker met de vingers zit te draaien.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier