Wanneer is overheid btw-plichtig?
De btw is een fascinerende belasting. Niet omdat zij zo laag of zo hoog zou zijn. Ook niet omdat zij zoveel beter of zoveel slechter zou zijn dan een directe belasting, zoals de inkomstenbelasting. Wel omdat zij een echte Europese belasting is. Weliswaar komt de opbrengst niet rechtstreeks toe aan Europa. Maar de spelregels worden wel op Europees niveau gedicteerd. Wat de nationale wetgevers van de verschillende lidstaten er ook mogen van vinden, het is de Europese wetgever die in grote mate beslist hoe de btw werkt en moet worden toegepast.
De interpretatie van de op Europees niveau vastgestelde btw-regels komt bovendien niet toe aan de nationale rechtbanken en hoven. Het Europees hof van justitie is exclusief bevoegd om een communautaire interpretatie aan de Europese btw-regels te geven. Elke rechter, van Lissabon tot Warschau, van Athene tot Stockholm, heeft zich te houden aan de manier waarop het Europees hof de op Europees niveau vastgestelde btw-regels interpreteert.
Het gevolg is dat een nieuw soort rechtspraak ontstaat. In de gewone rechtspraak onderkent men rechtstelsels die meer aanleunen bij het Angelsaksische model, en andere die meer het klassieke zuid-Europese model genegen zijn. Op het gebied van de btw is er slechts één model: het Europese. Wat men op btw-gebied bijvoorbeeld onder ‘onroerende verhuur’ verstaat, moet niet meer opgezocht worden in de klassieke handboeken burgerlijk recht die men in de bibliotheken van Rome, Brussel of Parijs terugvindt en ook niet in het precedentenrecht dat men naar eeuwenlange traditie in Londen hanteert. Voortaan geldt slechts één referentiepunt: de rechtspraak van het Europees hof van justitie.
Een mooi voorbeeld van deze evolutie werd onlangs nog gegeven in het kader van de btw-plicht van ‘overheden’.
Overheden die ‘als overheid’ optreden, zijn in principe niet aan btw onderworpen. Het schoolvoorbeeld daarvan is de stad of gemeente die op de openbare weg parkeermeters installeert, die op straffe van boete gebruikt moeten worden. Op de vergoedingen die de stad of gemeente daarvoor aanrekent, is geen btw verschuldigd.
Maar de Europese btw-richtlijn zegt dat overheden, zelfs als zij als overheid optreden, toch btw-plichtig zijn als een behandeling als niet-btw-plichtige tot een ‘concurrentieverstoring van enige betekenis’ zou leiden.
Wat het parkeren op de openbare weg aangaat, is er niet onmiddellijk gevaar voor concurrentieverstoring. Particuliere bedrijven hebben normaal gezien niet het recht parkeergelden te vragen voor wagens die op de openbare weg gestald worden. Wat de concurrentieverstoring betreft, is het tegendeel zelfs waar. Hoe meer parkeermeters op de openbare weg worden geplaatst, hoe kleiner de concurrentie wordt met privé uitgebate parkings. Maar stel dat een stad of gemeente besluit een afgesloten parkeerterrein te exploiteren. Moet de stad of gemeente dan wel btw aanrekenen? Het antwoord luidt bevestigend zodra de niet-aanrekening van btw een concurrentieverstoring van enige betekenis teweegbrengt met privéondernemingen die ook een afgesloten parkeergelegenheid exploiteren.
A an het Europees hof van justitie werd in dit verband de vraag gesteld wat onder ‘concurrentieverstoring van enige betekenis’ moet worden verstaan. Stel dat de stad Antwerpen een afgesloten parkeerterrein exploiteert. Moet dan, om de concurrentieverstoring te beoordelen, louter gekeken worden naar de lokale markt in de regio Antwerpen? Met andere woorden, moet men alleen maar nakijken of dit de concurrentie in Antwerpen verstoort, of moet men dit globaal bekijken voor heel de betrokken lidstaat? Het hof antwoordt dat men de mogelijke concurrentieverstoring globaal moet bekijken, zonder dat men rekening moet houden met de eigenheden van de plaatselijke markt.
Tweede vraag: moet er sprake zijn van een werkelijke concurrentieverstoring of volstaat het dat het optreden van de overheid een potentiële concurrentieverstoring met zich brengt. Het hof kiest voor deze laatste oplossing.
Derde vraag: wat moet onder een concurrentieverstoring ‘van enige betekenis’ worden verstaan. Het hof antwoordt dat ze van ‘meer dan onbeduidende omvang’ moet zijn.
De overheden van heel de Europese Unie weten het dus. Ongeacht wat in hun nationale wetgeving te lezen staat, moeten zij het overheidsoptreden aan btw onderwerpen zodra het potentieel concurrentieverstorend werkt en zodra die verstoring meer dan van onbeduidende omvang is.
Of de Belgische benadering in overeenstemming is met deze interpretatie is niet zeker. Een goed jaar geleden heeft de Belgische btw-administratie laten weten dat zij de Belgische overheden die ‘als overheid’ optreden en die voor een mogelijke concurrentieverstoring kunnen zorgen, slechts als btw-plichtigen zal aanmerken als de verstoring belangrijk is. Volgens de rechtspraak van het Europees hof dringt de btw-plicht zich op zodra de concurrentieverstoring van ‘meer dan onbeduidende omvang is’. Dat lijkt minder streng dan de Belgische vereiste dat ze ‘belangrijk’ moet zijn. (T)
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier