Wachten op Leterme
De stapel teksten van sociale partners en politici over de regionalisering van de arbeidsmarkt oogt indrukwekkend. De kwestie wordt de hoofdschotel van de staatshervorming in juli – als die er komt. Het is wachten op premier Yves Leterme om de onderhandelingen op te starten.
De verschillen op de arbeidsmarkten van de deelstaten komen, grof geschetst, hierop neer: het noorden kampt met een tekort aan werknemers en moet oudere werklozen activeren – in 2010 is de helft van de Vlaamse werkzoekenden ouder dan vijftig. In het zuiden hebben ze te veel werkkrachten. Het grootste probleem is er de jongerenwerkloosheid, althans in Brussel. Wallonië kampt in de eerste plaats met langdurige werkloosheid.
De jongste cijfers van de Nationale Bank zijn verhelderend: 61,8 % van de Belgen tussen vijftien en 64 jaar was in 2007 aan het werk – 65,9 % in Vlaanderen, 56,7 % in Wallonië en 54,6 % in Brussel. Vlaanderen telde vorig jaar 4,5 % werklozen, tegen 10,6 % in Wallonië en 17,5 % in Brussel. De verhoudingen zijn de jongste decennia nauwelijks veranderd.
De regionalisering van de arbeidsmarkt is bedoeld om meer mensen aan het werk te helpen. En minder werklozen betekent meer inkomsten en minder uitgaven voor de federale staat. En dus zeggen de deelstaten, die meer werk zullen hebben omdat ze bijkomende bevoegdheden krijgen: ‘we willen een deel van dat geld naar ons zien vloeien’.
Vakbonden hebben schrik
Dat botst met het standpunt van Chris Serroyen, hoofd van de studiedienst van de christelijke vakbond ACV. Hij schreef een nota in zeven punten en wijst erop dat de federale overheid 93 % van de kosten voor de vergrijzing draagt. “De federale overheid kan dit vandaag al amper bolwerken, terwijl Vlaanderen zwemt in het geld.” Serroyen gaat daarbij even voorbij aan de financiële situatie van de deelstaten in het zuiden van het land. Zij moeten krasselen om hun rekeningen rond te krijgen.
De titel van zijn nota ‘Federalisering van het werkgelegenheidsbeleid? Redelijk blijven’ geeft meteen aan dat zijn staatshervormende discours doordesemd is van de schrik. De schrik dat de overheveling van bijkomende bevoegdheden naar Vlaanderen voor de werklozen een ‘rechtser’ beleid meebrengt. Dat zou hetzelfde betekenen als harder en asocialer. Er zou een verborgen agenda achter de regionalisering zitten. Vlaanderen zou bijvoorbeeld veel lakser kunnen zijn bij het toelaten van uitzendarbeid. Eenzelfde teneur is overigens terug te vinden in teksten van Jean-Marie De Baene, hoofd van de studiedienst van het Vlaamse ABVV.
In dat kader is het nuttig te verwijzen naar de cijfers van Vlaams minister van Werk Frank Vandenbroucke (sp.a). De bewindsman geeft aan dat de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) vorig jaar 30.466 ‘niet-werkende werkzoekenden’ – bijna een op vijf – naar de federale Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) heeft doorverwezen met het oog op een mogelijke sanctie. Dat is zo goed als de helft meer dan in 2006. In bijna 90 % van de gevallen komt de doorverwijzing er omdat de werkloze niet inging op een uitnodiging van de VDAB.
RVA splitsen of niet
Die cijfers kunnen de zienswijze versterken van Fons Leroy, de topman van de VDAB en de voormalige kabinetschef van de socialistische minister van Werk. Hij vindt niet dat er drie gewestelijke diensten moeten komen in de plaats van de Belgische RVA. Voor hem doet de federale dienst wat moet. Er kan perfect een betere regeling uit de bus komen als de gewesten het beleidskader voor sanctionering van werklozen mee gestalte geven.
De topambtenaar geeft de gunstige resultaten in de strijd tegen de jeugdwerkloosheid in Oostende als voorbeeld. De VDAB roept de jonge werkloze onmiddellijk op en de RVA stuurt hem prompt een brief als die niet komt opdagen. In die visie doet de RVA meer dan alleen controle op de werkwilligheid van de werkloze. De dienst werkt mee aan de activering van de werkloze.
Pieter Timmermans, directeur-generaal van het federale VBO, zit op dezelfde golflengte als hij wijst op de centrale rol van de RVA ‘als de onafhankelijke eindverantwoordelijke voor het evaluatiebeleid’. Dat is volgens de Belgische werkgeversorganisatie ‘de beste garantie voor een blijvende druk op de activering van werklozen en dit op een gelijke manier voor de drie regio’s van het land’.
Politiek gesproken zitten Leroy en het VBO in de minderheid met hun visie om de taken van de RVA federaal te houden. De politieke wind in Vlaanderen waait veeleer uit de andere richting. In Vlaanderen leeft het idee dat elk beter zijn eigen boontjes dopt om meer mensen aan werk te helpen omdat de arbeidsmarkten en de arbeidsmarktcultuur zo verschillend zijn. Het idee is dat de deelstaat die dat met succes doet, een bonus krijgt. Wie de doelstellingen niet haalt, wordt financieel gestraft. Rekenen per werkloze minder of algemeen vertrekken van de werkgelegenheidsgraad, worden naar voren geschoven als mogelijke criteria om dat te bepalen.
De baas van de VDAB geeft toe dat het coöperatief federalistische model onvoldoende werkt. Hij wijt dit aan het te defensieve karakter van de samenwerkingsakkoorden. “Het beleid moet offensieve samenwerkingsakkoorden stimuleren. De gewesten bijvoorbeeld verplichten om samen te werken als het gaat over interregionale mobiliteit en de invulling van het begrip ‘passende betrekking’. We moeten voorts komen tot een definitieve herschikking van de bevoegdheden over werkgelegenheidsbeleid.”
Dat zal met Leroys ideeën niet gaan, argumenteert de ABVV’er De Baene. Zijn discours onderwerpt de werkloosheidsverzekering en het arbeidsrecht aan een sluipend proces van regionalisering. Daarbij komt de bevoegdheid over de duur en de hoogte van de werkloosheidsuitkering in het vizier.
Zachte dwang
De voorstanders van de opsplitsing van de RVA benadrukken dat de gewesten meer verantwoordelijkheid geven en hen belonen voor goed beleid, hen ertoe zal aanzetten meer inspanningen te doen. De werkgeversorganisatie Unizo wijst erop dat Vlaamse werkzoekenden drie keer meer kans hebben om te worden geschorst dan de Franstalige. Het wijst er ook op dat Vlamingen geneigd zijn zachte dwang te gebruiken om werklozen te activeren indien nodig. Onder de taalgrens houden ze het bij de vrijwillige medewerking van de betrokkenen. Dat verandert, zegt Leroy, de geesten rijpen er naar een krachtiger activeringsbeleid.
Marc De Vos, professor arbeidrecht aan de UGent en directeur van de denktank Itinera Institute, is sceptisch. “Het is cruciaal dat in België nog niet iedereen gelooft in het nut van die activering.” Hij staat volmondig achter het idee van een systeem van boni en mali voor de gewesten. “Je kunt ze realistische doelstellingen opleggen, waarbij ik denk aan de mobiliteit van werknemers.”
Daarmee doelt de academicus op het debat over het aanvaarden van werk over de taalgrens heen. Het gaat immers niet op dat bijvoorbeeld de streek van Kortrijk om arbeidskrachten smeekt terwijl er in Henegouwen zoveel werklozen zijn. Unizo becijferde dat over de hele lengte van de taalgrens kmo’s op zoek zijn naar twaalfduizend werknemers.
Controle op de werkwilligheid naar de deelstaten overhevelen, is een Vlaamse eis en er bestaat een grote mate van eensgezindheid dat je die controle niet met arbeidsbemiddeling in eenzelfde dienst onderbrengt. Karel Van Eetvelt, gedelegeerd bestuurder van Unizo, hanteert het beeld van een Vlaamse overheidsinstelling met drie pijlers: arbeidsbemiddeling, beroepsopleiding en controle op werkwilligheid. Pijler een en twee komen van de VDAB en de derde van de RVA.
Frank Vandenbroucke stelt het als volgt: hou de hele reglementering over de hoogte en de duur van de werkloosheidsuitkeringen federaal, maar maak de gewesten helemaal bevoegd voor wat van werklozen wordt verwacht. De socialist heeft het dan over het concept en de toepassing van het idee wat een ‘passende betrekking’ is en van wat ‘beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt’ betekent. Daarbij rekent hij vrijstellingen omwille van studie, familiale en sociale redenen enzovoort.
Fons Leroy denkt er hetzelfde over. Hij stipt aan dat de bestaande wettelijke criteria die het begrip ‘passende betrekking’ invullen abstract en verouderd zijn. Ze stellen onder meer dat het gaat om werk binnen een straal van 25 kilometer en dat de werknemer niet meer dan twaalf uur van huis mag zijn.
De Vlaamse minister van Werk claimt voorts de bevoegdheid over de inspanningen die werklozen doen om aan werk te komen. Hij wil ook beslissen wanneer een sanctie nodig is. Vandenbroucke wil met andere woorden meer instrumenten om de werkloze te activeren. En hij klopt al jaren op die nagel. Wat hij met een resem uitgewerkte teksten onderbouwt waardoor hij op een andere golflengte zit dan de vakbonden.
Voor de sanctionering komt zijn stelling hierop neer: het sanctiebeleid is nu al niet uniform. Vlaanderen hanteert bijvoorbeeld een andere definitie van ‘passende betrekking’ dan de andere deelstaten. Dus, zo hoor je Vandenbroucke denken, maak die toestand expliciet.
Activeringsuitkering
Minister-president Kris Peeters (CD&V) lanceerde het idee om werklozen die actief naar werk zoeken een financiële duw in de rug te geven. Hij kreeg meteen forse tegenwind. Voor Chris Serroyen komen we zo in een systeem terecht waar de bijdragen over heel België gelijk zijn, maar de uitkeringen verschillen. “Dit is niet houdbaar. Ook juridisch niet. We komen dan in een juridisch en insti- tutioneel imbroglio terecht waarbij Europa, zoals bij de Vlaamse zorgverzekering, ons op de vingers zal tikken.”
Vandenbroucke denkt er hetzelfde over. Hij beklemtoont dat Vlaanderen een eigen sociaal beleid kan uitbouwen. Daarbij moet het zorgen voor sociale doelmatigheid en praktische eenvoud. Een Vlaamse ‘activeringsuitkering’, zoals Peeters voorstelt, ziet hij dus niet zitten.
Het belet niet dat de ACV’er Serroyen het voorts oneens is met de socialistische minister. “Vandenbroucke wil de uitkeringen federaal houden, maar de gewesten de mogelijkheid geven om te sanctioneren. Een verschillende behandeling naargelang van het gewest is niet houdbaar. Er bestaat geen verzekeringssysteem waarbij de instantie die betaalt niet dezelfde is als zij die het geld toekent en sanctioneert.” De vakbondsman bevindt zich met dat standpunt op eenzelfde golflengte als de werkgevers van het VBO.
Serroyen vraagt zich overigens af wat Vlaanderen tekort komt om een doelmatig beleid te voeren. Hij stipt aan dat door het Generatiepact de federale wet de deelstaten al toelaat specifieke werkgelegenheidsprojecten te erkennen. De vakbondsman geeft IBO-Interim als voorbeeld. Dat wil duurzame werkgelegenheid voor bepaalde groepen tot stand brengen via een individuele beroepsopleiding in de onderneming, gekoppeld aan een uitzendjob. Dat gebeurt in samenwerking met Federgon, de federatie voor de uitzendarbeid.
Volgens VDAB-topman Fons Leroy hoort de inzet van uitzendarbeid bij de deelstaten. Het helpt werklozen aan een job en dat is arbeidsbemiddeling, net als outplacement en de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA). Hetzelfde geldt voor dienstencheques en ook de sociale economie hevelt hij over naar de gewesten omdat die op zoek gaan naar werk voor mensen die in het reguliere arbeidscircuit niet aan de bak komen. Het arbeidsbeleid voor leefloners, kortgeschoolden, ouderen, alleenstaande ouders, geef dat allemaal in handen van de deelstaten, zegt Leroy.
Het zijn onderwerpen die terug te vinden zijn in de nota ‘Regionaliseren om de economie te versterken’, die Unizo, Voka en VKW al in november 2006 schreven in de aanloop naar de federale parlementsverkiezingen van 10 juni vorig jaar. Ze hebben het ook over de noodzakelijke regionalisering van het beleid over de toegang tot het beroep – de bekwaamheidseisen voor de uitoefening van bepaalde beroepen en de bescherming van beroepstitels.
Vlaanderen kiest voor meer eigen werkgelegenheidsbevoegdheden. Eensgezindheid over wat dat moet zijn, bestaat niet. Het gesprek met de Franstaligen zal bijzonder moeilijk zijn. Het duurde maanden vooraleer ze bereidheid toonden om nieuwe communautaire stappen te doen. En die zullen ze slechts node doen omdat de druk uit het noorden van het land zo groot is en om ‘erger’ te voorkomen. De recente stroomversnelling in de discussie over werken over de taalgrens heen is daar een treffend voorbeeld van.
Het is dus wachten op regisseur Yves Leterme. De jongste Trends CEO-poll geeft aan dat een meerderheid van de ondernemers de christendemocraat niet geschikt acht als eerste minister. Dat geldt ook voor Joëlle Milquet, de sterke vrouw van het cdH, als federaal minister van Werk. Dat uitgerekend een van de felste tegenstanders van een staatshervorming die ministerportefeuille in handen heeft, voorspelt niet veel goeds voor de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid. De komende maanden moet blijken wat ervan aan is. (T)
Door Boudewijn Vanpeteghem en Alain Mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier