Waarom werken wij?

Zaterdag 1 mei: feest van de arbeid. Maar valt er wel iets te vieren in dit land? De helse spiraal van almaar toenemende fiscale en parafiscale druk, die op zijn beurt leidt tot steeds hogere loonlasten, kost België permanent 311.000 jobs, zo blijkt uit berekeningen van Trends. En het loonzakje van de werknemer wordt er allesbehalve beter van. Tja, waarom werken wij?

Surrealistisch. Er bestaat gewoon geen beter woord om het werkloosheidsbeleid van de jongste jaren te omschrijven. Statistische ingrepen en manipulaties zorgden voor zo’n Babylonische cijferverwarring dat de regering van Jean-Luc Dehaene (CVP) de afgelopen maanden alsnog opvallende zegebulletins kon rondsturen over de strijd voor meer werkgelegenheid. Maar wie zich de moeite getroost om even verder te speuren, kan dat zegegevoel moeilijk delen.

België telt ruim 850.000 werklozen

Het aantal Belgen dat op de een of andere manier in aanraking komt met werkloosheid, ligt veel hoger dan blijkt uit de cijferreeks met de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (zie tabel 1: Werkloosheid: de grauwe realiteit). Als men rekening houdt met bijvoorbeeld jongeren in wachttijd, oudere werklozen, geschorsten, bruggepensioneerden en gedeeltelijk werklozen zijn er ruim 850.000 Belgen werkloos. Dat is bijna 17% van de beroepsbevolking. Hoewel tabel 1 duidelijk maakt dat het werkloosheidsprobleem zich vooral concentreert in Wallonië en Brussel, moet ook Vlaanderen – met een reëel economisch werkloosheidspercentage van 13,3% – niet echt trots zijn.

Grafiek 2 ( Werkgelegenheidsgraad) geeft een ander beeld van diezelfde, nog altijd grauwe werkloosheidssituatie. Met uitzondering van Italië ligt de werkgelegenheidsgraad – dit is de tewerkgestelde bevolking als percentage van de bevolking op beroepsactieve leeftijd – in de westerse wereld nergens zo laag als in België. De Belgische werkgelegenheidsgraad bedroeg vorig jaar 56,3%, dat is ruim 10 procentpunten onder het niveau van Denemarken, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland. Als we de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat in het algemeen willen blijven financieren, zal die werkgelegenheidsgraad fors moeten toenemen.

Permanent verlies van 311.000 arbeidsplaatsen

Politiek Brussel is het er vandaag over eens – het is ooit anders geweest – dat de loonkosten een belangrijke invloed uitoefenen op de wergelegenheid. Eind vorig jaar al berekenden we dat de zogenaamde tewerkstellingselasticiteit – dit is de mate waarin de tewerkstelling op middellange termijn reageert op een verandering van de relatieve loonkosten – 0,62 bedraagt (zie Trends, 5 november 1998). Met andere woorden: dalen de relatieve loonkosten met 10%, dan stijgt de werkgelegenheid in België met 6,2%.

Dat de fiscale en parafiscale druk in België hoog is, zal niemand betwisten. Maar in hoeverre wordt de evolutie van de loonkosten eigenlijk beïnvloed door die belastingdruk? Met die vraag in het achterhoofd sloeg Trends opnieuw aan het rekenen. We baseerden ons daarbij op statistieken over arbeidsinkomen en -belasting die eerder dit jaar door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) werden gepubliceerd (*).

Grafiek 1 ( Verband loonkosten en fiscale en parafiscale druk) toont aan hoe in de 21 rijkste Oeso-landen de verschillen in fiscale en parafiscale druk op arbeid samengaan met die van de loonkosten. Het verband is frappant en statistisch gezien ook robuust: een verschil van 1 procentpunt in fiscale en parafiscale druk vertaalt zich in een verschil van 0,705 procentpunt inzake loonkosten. Het koppelen van dit resultaat aan de tewerkstellingselasticiteit van 0,62 levert enkele opmerkelijke conclusies op. De fiscale en parafiscale druk ligt in België immers 18,8 procentpunt hoger dan het gemiddelde van diezelfde 21 Oeso-landen (zie verder: Top 7). Die hogere belastingdruk ligt aan de basis van een relatieve loonkostenhandicap van 13,3%, namelijk 18,8 x 0,705. Met een tewerkstellingselasticiteit van 0,62 leidt een loonkostenhandicap van 13,3 tot een mindere tewerkstelling van 8,2% (13,3 x 0,62).

In 1997 bedroeg de werkgelegenheid in België 3.773.000 eenheden. 8,2% hiervan komt neer op – afgerond – 311.000. Dat de Belgische fiscale en parafiscale druk 18,8 procentpunt uitsteekt boven het Oeso-gemiddelde leidt dus tot een permanent verlies van 311.000 arbeidsplaatsen.

Bijkomende arbeidsinspanningen worden afgeremd

Niemand twijfelt aan het algemene macro-economische belang van de fiscale en parafiscale druk voor de evolutie van de werkgelegenheid. Maar iedereen weet ook dat niet alle Belgen op dezelfde manier worden belast. Ook hieromtrent voerden we een aantal berekeningen uit. Tabel 2 ( Staalkaart) geeft de resultaten van dat cijferwerk weer in de vorm van negen verschillende rangschikkingen voor het geheel van de Oeso-landen.

Top 1 heeft betrekking op een eeninkomensgezin met twee kinderen en een bruto-inkomen van iets meer dan 78.500 frank per maand (het modale inkomen). Met de personenbelasting en de socialezekerheidsbijdragen van werknemers, maar min de kinderbijslag, komen we aan een gemiddelde lastendruk van 20,2%. België eindigt daarmee op de zevende plaats in de Oeso-rangschikking (het Oeso-gemiddelde voor deze categorie van belastingsplichtigen bedraagt 15%). Uiteindelijk niet zo’n slechte score, ware het niet dat die vooral te danken is aan het relatief vrijgevige Belgische systeem van kinderbijslagen.

Top 2 geeft aan welke verschuivingen er plaatsvinden als we Top 1 corrigeren voor het toegekende kindergeld: België schuift op naar de zesde plaats met een gemiddelde fiscale druk van 30,5%. Opvallender is dat het verschil tegenover het Oeso-gemiddelde (20,7%) verdubbelt.

Top 3 analyseert de fiscale situatie van een gezin met twee kinderen waarin één partner het modale inkomen verdient. Ook de tweede partner gaat uit werken en verdient een brutoloon dat twee derde bedraagt van dat modale inkomen. Bij een Oeso-gemiddelde van 20% klimt België nu met een gemiddelde fiscale druk van 32,2% op naar de vijfde plaats.

Uitzuivering van het effect van de kinderbijslag levert ons in deze inkomens- en gezinssituatie prompt de tweede plaats op: de gemiddelde fiscale druk stijgt naar 38,3%, ver boven het Oeso-gemiddelde van 23,2% (zie Top 4).

De fiscale drijfveer voor de tweede partner om in deze gezinssituatie te gaan werken, is trouwens klein. De fiscale heffing op dit bijkomende inkomen – beter bekend als de marginale druk – bedraagt immers iets meer dan 50% (zie Top 5), terwijl het Oeso-gemiddelde niet boven de 28% uitstijgt. Goed voor de derde plaats in de Oeso-rangschikking.

Trots moeten we op deze prestatie echter niet zijn: we spreken hier over een gezin met twee verdieners, die samen een brutomaandwedde van iets meer dan 130.000 frank halen. Niet bepaald grootverdieners dus. En daarmee is nog maar eens de steile progressiviteit aangetoond – en dus ook het sterk remmende effect op bijkomende arbeidsinspanningen -, die zo kenmerkend is voor het Belgische fiscaal regime.

Loonwig is nergens zo groot

Niet alleen de situatie van gezinnen met kinderen verdient aandacht. Interessant zijn ook de cijfers van alleenstaanden.

Top 6 geeft de gemiddelde fiscale druk in % van het brutoloon voor een alleenstaande die ook hier het modale inkomen van iets meer dan 78.500 frank bruto per maand verdient. Bij een Oeso-gemiddelde van 26% eindigt België met 41,5% op de derde plaats.

In de beoordeling

van de fiscale en parafiscale behandeling van arbeidsinkomen spelen ook de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid een belangrijke rol. In de Tops 1 tot en met 6 bleven die buiten beeld. Met de werkgeversbijdragen komt het concept loonwig aan de orde – dit is het verschil tussen wat een werknemer in totaal kost aan de werkgever en het nettoloon dat de werknemer uiteindelijk over houdt.

Top 7 herneemt de positie van de modale alleenstaande. Wat de loonwig betreft, schiet België naar een onbedreigde eerste plaats. Voor die modale alleenstaande beloopt de loonwig 56,6% van de loonkosten. Het Oeso-gemiddelde ligt met 37,8% dus 18,8% lager dan de Belgische score.

Hoe evolueert nu deze loonwig wanneer onze modale alleenstaande loonsverhoging krijgt? Het gaat hier dan om de marginale loonwig en ook hier blijft België moeiteloos het Oeso-peloton aanvoeren. Met 67,3% steekt ons land ruim 20 procentpunten boven het Oeso-gemiddelde uit (zie Top 8).

En wat gebeurt er met onze alleenstaande als hij het iets beter doet op de loonladder? Laten we eens kijken naar een alleenstaande die twee derde méér verdient dan het modale inkomen en dus bruto per maand 130.000 frank haalt. Een flinke verdiener, maar zeker geen grootverdiener. Stel ook dat deze man of vrouw een loonsverhoging krijgt die de werkgever 1000 frank kost. Netto houdt de alleenstaande werknemer daar niet eens 300 frank aan over (tegenover 500 frank gemiddeld in de Oeso). Top 9 geeft inderdaad aan dat België ook inzake deze marginale loonwig opnieuw zonder discussie de gele trui krijgt omgord.

De fiscaliteit

en de parafiscaliteit hebben niet alleen een sterke impact op de netto-inkomenspositie van de Belgen. Ook de tewerkstelling ondergaat er een diepgaande invloed van. Het concept loonwig staat ter zake centraal. Via de loonwig ontstaat immers een afstand – zeer groot in het Belgische geval – tussen de vraagprijs van arbeid en de aanbodprijs. De kloof tussen deze twee prijzen drijft mensen in het zwarte circuit. Ook leidt een brede loonwig tot een sterke druk op de brutolonen, aangezien werknemers en hun vakorganisaties via die weg de negatieve impact van een hogere fiscale druk zullen trachten af te wentelen. Beide nevenfenomenen van een canyon-achtige loonwig zijn in België zeer nadrukkelijk aan de orde.

De retoriek die te horen zal zijn op de kameradenmanifestaties van 1 mei zal iets marginaals hebben in vergelijking met het belang van de loonwig voor de evolutie van de tewerkstelling.

(*) Oeso, The Tax/Benefit Position of Employees.

Guy Clémer Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content