Waarom moet het handelsoverleg (dringend) gered worden?
Sommige economische risico’s zijn moeilijk te vermijden. Andere heb je zelf gezocht, beweert Clive Crook. Hij wijst speciaal op de hachelijke situatie van het wereldhandelsoverleg.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van The Economist.
Het zal een hachelijk jaar worden voor de wereldeconomie – en deels is dat onze eigen schuld. Eén soort risico is waarschijnlijk onvermijdelijk, het gevaar dat de trage groei in de Verenigde Staten nog zal afnemen of helemaal tot stilstand zal komen door een gebrek aan vertrouwen van bedrijven en consumenten. Maar het échte gevaar kan volledig op rekening worden geschreven van de regeringen, het risico dat het huidige systeem van internationaal handelsoverleg – en in ruimere zin het handelsbeleid dat de wereldwijde welvaart de jongste halve eeuw heeft gestimuleerd – ineenstort.
Omdat de recessie zo mild was, bleef de Amerikaanse groei aarzelen en sputterde de economie nog onheilspellender in de meeste andere traditionele industrielanden. Na de sterke bloei eind jaren negentig, mag de combinatie van een lichte terugval en een aarzelende expansie nog beschouwd worden als een acceptabel resultaat. Nadat de zeepbel van de beurs uiteengespat was, draaiden de bedrijven prompt de investeringskraan dicht, niet alleen in de VS. De terugval in de VS bleef beperkt door wat er niet gebeurde: de consumenten panikeerden niet.
Dat was mooi zolang het duurde. Maar de schulden van de onverstoorbare Amerikaanse consument blijven doorwegen op de wereldeconomie. Dat uit zich in diverse gedaanten (het pijlsnel in de hoogte schietende tekort op de lopende rekeningen van de VS, zijn onstabiele valutamarkten en zijn onstilbare honger naar buitenlands kapitaal), die zich vroeg of laat zullen laten voelen. Hopelijk gebeurt de onvermijdelijke beperking van de uitgaven geleidelijk en gebeurt dat wanneer de stemming bij de Amerikaanse bedrijven beter is, met duidelijker signalen van aanhoudend herstel in Japan en gezondere cijfers in Europa. Dan komt alles goed.
Wat moet er (niet) gebeuren?
Zo zou het kunnen gebeuren. De voorspellingen van enkele vooraanstaande beursdeskundigen klinken alvast zo. Als ze gelijk hebben, wordt 2004 een jaar van grotere wereldwijde groei en een relatief pijnloze aanpassing. Maar als een plotse terugval van de consumptie in de VS samenvalt met slecht economisch nieuws op één of twee andere fronten, komt er een belabberd resultaat uit de bus.
Kunnen de kansen op succes verhoogd worden? Het consumentenvertrouwen, dat nog altijd een cruciale rol speelt, is een wet op zich. Regeringen kunnen dat niet eens sturen. Maar ze kunnen wel de context gunstig beïnvloeden. In de VS zou er dan op zijn minst een signaal moeten komen dat de regering- Bush zich toch iets aantrekt van het enorme begrotingstekort. Snelle uitgavenverminderingen of belastingverhogingen zijn uit den boze, omdat de economie nog altijd balanceert tussen stagnatie en groei. Geloofwaardige plannen om beide maatregelen op langere termijn uit te voeren, zouden helpen om de valutamarkten in evenwicht te brengen, de rentevoeten te stabiliseren en een traumatische onderbreking van de kapitaalstroom naar de VS minder waarschijnlijk te maken.
Europa en Japan moeten intussen meer doen om de vraag aan te zwengelen, vooral door een los monetair beleid te voeren. Ook hun productiviteit moet de hoogte in, wat kan door hun reguleringsdrift in te tomen. Japan lijkt alvast enige vooruitgang te boeken en alles wijst erop dat zelfs Frankrijk en Duitsland eindelijk de uitdaging aannemen.
Wie heeft het gedaan?
In de huidige hachelijke situatie kan de wereld zich geen instorting van het handelssysteem veroorloven. Vreemd genoeg is het net dat wat de regeringen samen hebben proberen te doen. Bij de mislukking van de conferentie van de Wereldhandelsorganisatie ( WTO) in Cancún in september 2003 juichten veel regeringen uit ontwikkelingslanden en de meerderheid van de antiglobalisten. Zij spelen met vuur, maar gelukkig is de Doha-ronde, zoals die onderhandelingen genoemd worden, nog niet dood en begraven. Er komen zeker pogingen om ze nieuw leven in te blazen en die hebben een aardige kans op slagen.
In Cancún werd evenwel een uitstekende kans verkeken om de welvaart van zowel de rijke als de arme landen te verhogen – én om het economische wereldklimaat te verbeteren, net nu dat hard nodig is. De overeenkomst die er had moeten komen, vereiste dat de VS, de Europese Unie en Japan hun landbouwsubsidies terugschroefden. Zelfs als het unilateraal zou worden toegepast, zonder toegevingen van hun handelspartners, zou dat ook hun eigen burgers ten goede komen. In ruil moesten de ontwikkelingslanden niet veel doen (zelfs veel minder dan goed zou zijn voor hun belang). Europa stond erop dat ze onderhandelingen zouden starten over een paar van de zogenaamde Singapore-kwesties, die onder meer te maken hebben met mededingingsbeleid en douaneprocedures. Dat idee viel niet in goede aarde.
De huidige benarde situatie stelt nog weinig voor in vergelijking met de schade die een eventuele ontbinding van de Wereldhandelsorganisatie zou berokkenen. Amerikaanse onderhandelaars, die hun collega’s uit de ontwikkelingslanden met dreigende gebaren zagen vertrekken, zijn geneigd om te zeggen: “Ze kunnen verrekken.” De woede van ontwikkelingslanden over de hypocrisie van de rijke landen (doe een oproep tot vrije handel en stel dan je eigen landbouwers vrij) is oprecht en gerechtvaardigd. De breuk is echt. De VS is al bezig met de verkenning van wat hij ziet als een productievere weg: bilaterale vrijhandelsakkoorden met ondernemende ontwikkelingslanden, die geval per geval geselecteerd worden. Die weg leidt niet echt tot vrije handel. Bovendien komen er presidentsverkiezingen aan en allerhande belanghebbenden beginnen hun eisen te stellen.
Intussen moet Azië nadenken over regionale handelsopties. En verwacht niet te veel van de Europese Unie, die steeds meer bezig is met uitbreiding. Haar vastberadenheid om meteen ook het WTO-proces nieuw leven in te blazen, mag alleszins in twijfel worden getrokken, aangezien dat het einde van haar krankzinnige maar koppige gemeenschappelijke landbouwbeleid zou kunnen betekenen.
Na Cancún, maar voor het te laat is, is de VS aan zet – niet omdat het de voornaamste boosdoener is (die eer komt waarschijnlijk de EU toe), maar omdat alleen de VS sterk genoeg is om op eigen initiatief uit de impasse te raken. Amerika zou zich erop moeten toeleggen om, op vraag van Europa, ernstig, oprecht en vroeg te snoeien in de landbouwsubsidies. Een hele uitdaging, in de gegeven omstandigheden – en één die alleen maar moeilijker zal worden naarmate het jaar vordert. Maar dat soort actie zou nodig kunnen zijn om de Doha-ronde te doen heropleven. Voor het economische beleid is er in 2004 niets belangrijker dan dat.
Clive Crook
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier