Waar geen wil is, is geen weg
De open markt wordt gefnuikt door nationale wetgevers en plaatselijke gebruiken. België is geen toonbeeld van Europese integratie.
Eigenlijk zou je in alle Europese lidstaten moeten kunnen kopen en verkopen alsof het in je eigen land was. Dan kun je pas echt voordeel halen uit de eengemaakte markt van 370 miljoen mensen. Het zou de handel in het algemeen ten goede komen, onze concurrentiepositie op de wereldmarkt verstevigen en de klanten een prijsvoordeel geven als gevolg van de schaalvergroting.
Maar zo is het niet, of toch nog niet helemaal. De commissaris voor de Interne Markt, de Nederlander Frits Bolkestein, wil met zesmaandelijkse voortgangsrapporten de verdere uitbouw op de rails houden. Voorts gaat hij wat morele druk uitoefenen op de lidstaten, die de bestaande wetgeving in nationale wetten moeten omzetten en ze daarna ook onverkort toepassen. Met het algemeen wettelijk kader zit het volgens hem wel goed. Nu moet er in de eerste plaats gewerkt worden aan “de levenskwaliteit van de burgers, de efficiëntie van de communautaire product- en kapitaalmarkten en de verbetering van het ondernemingsklimaat”.
De milieueisen zullen onder de noemer ‘duurzame ontwikkeling’ in het beleid worden ingebouwd. Enerzijds kunnen bepaalde producten (bijvoorbeeld lood) worden verboden of onderworpen aan zekere normen (zoals de uitstoot van CO2). Anderzijds kunnen milieuvriendelijke producten en technieken worden gesubsidieerd. Er is bijvoorbeeld een voorstel om de productie van hernieuwbare energie financieel te ondersteunen. Ook hebben de lidstaten de mogelijkheid om schonere motoren of betere brandstoffen fiscaal te bevoordelen in de periode die de verplichte toepassing van de wet voorafgaat. Duitsland en Nederland maken van dat recht al gebruik.
Barrières.
De burger mag dan al theoretisch in staat zijn om in eender welke lidstaat zijn aankopen te doen, in de praktijk ligt het niet zo eenvoudig. De euro, die een betere prijsvergelijking mogelijk maakt, had in combinatie met elektronische handel kunnen leiden tot meer rechtstreekse aankopen in andere lidstaten. Maar zover zijn we nog lang niet. Veel lidstaten werpen her en der barrières op die het vrije verkeer van goederen stremmen.
Vooral in de sectoren van de voedings- en geneesmiddelen worden producten met behulp van nationale verordeningen buiten de grenzen gehouden. Een groot aantal van de officiële procedures die de Europese Commissie inleidt, hebben betrekking op deze vorm van protectionisme. Oostenrijk werd op de vingers getikt voor het toepassen van eigen regels voor met vitaminen verrijkte producten. Frankrijk kreeg enkele weken geleden ook een aanmaning. Het onderwerpt de parallelle invoer van geneesmiddelen aan lange en dure testprocedures die niets van doen hebben met de bescherming van de volksgezondheid. België is in hetzelfde bedje ziek. Bij ons wordt de invoer soms bemoeilijkt door herverpakkingsvoorschriften.
Bekommernis om de volksgezondheid is een doeltreffend argument om buitenlandse goederen op afstand te houden. De Fransen weigeren koppig het verbod op de invoer van Engelse biefstuk op te heffen. Daarbij roepen ze het ‘voorzorgsprincipe’ in. Dat principe, dat de Europese instellingen gebruiken om de consument te beschermen tegen gebrekkige producten, houdt in dat een product onveilig wordt geacht als er geen wetenschappelijk afdoende bewijs van het tegendeel bestaat.
Wie gedacht had dat het vrije verkeer van goederen met de grotere mogelijkheden voor productie en verkoop ook tot lagere prijzen en kleinere verschillen tussen de lidstaten zou leiden, komt enigszins bedrogen uit. Het concurrentievermogen moet worden verbeterd. Dat kan volgens een nota van de Commissie ook door het juiste evenwicht tussen arbeidsflexibiliteit en sociale zekerheid te vinden. Het socialezekerheidsstelsel kan gemoderniseerd worden via “maatregelen die het werken aantrekkelijk maken”. Een element van flexibiliteit zou de wederzijdse erkenning van diploma’s zijn. Nog te veel beroepen worden op deze manier beschermd. Tijdens een recente Raad van Ministers werd een politiek akkoord bereikt over verpleegsters, tandartsen, vroedvrouwen, apothekers en dokters.
Vertraging.
De invoering van de euro wordt de belangrijkste hefboom genoemd voor de realisatie van een echte interne markt van financiële diensten. Men is van oordeel dat de consument toegang moet krijgen tot “een ruimer aanbod van scherp geprijsde en betrouwbare financiële producten”, terwijl de KMO’s van een bredere en beter bereikbare kapitaalmarkt zouden kunnen genieten.
Maar we moeten eerst in eigen huis orde op zaken stellen. Uit een recent rapport blijkt dat vier lidstaten nog altijd meer dan 4% van de communautaire wetten inzake de interne markt moeten omzetten in nationale wetgeving. Dat zijn Luxemburg, Griekenland, Frankrijk en België. Ook de uitvoering van de bepalingen loopt grote vertraging op. Veertig procent van de richtlijnen die in 1997 van kracht werden, worden nog niet overal toegepast. Voor die van 1998 is dat 78% en van de 1999-ronde is 95% nog dode letter. De Commissie beklaagt er zich ook over dat procedures over de inbreuken zo lang aanslepen. Van de zaken die in de periode 1997-1998 officieel werden neergelegd, kon gemiddeld slechts 40% worden afgesloten. België heeft hier een belabberde staat van dienst: wij handelden slechts 28,6% van de dossiers af.
De bedrijfswereld is over het algemeen vrij tevreden over de werking van de interne markt. De ondernemingen klagen onder meer nog over de kosten om producten en diensten aan nationale specificaties aan te passen, over staatssteun aan lokale bedrijven en over ingewikkelde BTW-procedures.
huib crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier