Waar blijft D-day?
De inwerkingtreding van de nieuwe fiscale procedure wordt nog een tijdje uitgesteld.
Acht jaar geleden kon men in de fiscale vakliteratuur lezen dat de administratie de laatste hand legde aan een wetsontwerp inzake de hervorming van de fiscale procedure. En dat de goedkeuring daarvan nog slechts een kwestie van enkele maanden zou zijn. De verwachting was dat de definitieve teksten eind 1990 in het Belgisch Staatsblad te lezen zouden staan.
Van die verwachting is, zoals men weet, niets in huis gekomen. Maar nu, acht jaar later, is de eindmeet wel in zicht. In het parlement worden op dit ogenblik immers twee wetsontwerpen behandeld die in een – overigens fel afgezwakte – hervorming van de fiscale procedure voorzien.
SENAAT.
De Kamercommissie voor de Financiën heeft haar werkzaamheden inmiddels beëindigd, zodat de wetsontwerpen binnenkort in de plenaire vergadering behandeld kunnen worden. Vervolgens is het de beurt aan de Senaat. Een van de twee wetsontwerpen – dat inzake de gerechtelijke procedure – moet in ieder geval door de Senaat behandeld worden. Het andere en meest omvangrijke wetsontwerp – het ontwerp inzake de administratieve fase van de geschillenregeling – behoeft in principe uitsluitend de goedkeuring van de Kamer. Maar de Senaat heeft altijd het recht om wetsontwerpen te evoceren. Gezien het belang van de procedurehervorming verwacht iedereen dat de Senaat dit ook nu zal doen.
D-DAY.
Een en ander betekent dat de procedurehervorming nog lang niet rond is. Toen de beide wetsontwerpen begin dit jaar bij de Kamer werden ingediend, ging men ervan uit dat de parlementaire behandeling hoogstens een half jaar zou duren. Bijgevolg stond in de teksten te lezen dat 1 juli 1998 de fiscale D-day zou worden. En dat de gewestelijke directeurs bijgevolg vanaf die dag de blinddoek van vrouwe Justitia in hun schuif zouden kunnen leggen. Want, zoals men weet, heeft een van de belangrijkste wijzigingen betrekking op de rol die de gewestelijke directeurs spelen bij het afhandelen van bezwaarschriften.
RECHTER.
Tot op vandaag neemt men aan dat de uitspraak van de gewestelijke directeur over een bezwaarschrift, een jurisdictioneel karakter heeft. De gewestelijke directeur “spreekt recht”. Hij treedt op zoals een rechter. En hij moet dus ook – zoals een echte rechter – alle waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid in acht nemen.
In de praktijk zijn dat nochtans moeilijk te bereiken doelstellingen. Een gewestelijk directeur is immers op de eerste plaats een ambtenaar die optreedt in het kader van de hiërarchie van de belastingadministratie waartoe hij behoort.
Vandaar dat men nu beslist heeft aan het optreden van de gewestelijke directeurs elk jurisdictioneel karakter te ontnemen, en de gerechtelijke behandeling van fiscale geschillen in eerste aanleg volledig over te hevelen naar de gerechtelijke macht. Naar speciaal daartoe in te richten fiscale rechtbanken van eerste aanleg, die door echte rechters bemand zullen worden. En die dus volledig onder de bevoegdheid zullen vallen, niet meer van het ministerie van Financiën, maar wel van het ministerie van Justitie en van het gerechtelijk apparaat.
NUL.
Het uur nul had klokslag middernacht op 30 juni 1998 moeten vallen. Met als gevolg dat elk bezwaarschrift dat vanaf dat ogenblik zou worden ingediend, ook overeenkomstig de nieuwe procedureregels afgehandeld zou moeten worden.
Maar dat gaat voorlopig niet door. 1 juli 1998 is in de praktijk veel te vlug gebleken. Vandaar dat nu bij wijze van amendement (dat inmiddels in de Kamercommissie is goedgekeurd) voorgesteld is om de nieuwe procedure pas in werking te laten treden vanaf het aanslagjaar 1999. En dat scheelt een slok op de borrel.
Het aanslagjaar 1999 is weliswaar niet meer veraf. Maar vooraleer de eerste bezwaarschriften in verband met het aanslagjaar 1999 de gewestelijke directeur zullen bereiken, zijn we toch weer een eindje verder.
Tel zelf: het aanslagjaar 1999 heeft in de regel betrekking op de inkomsten van het inkomstenjaar 1998. Die inkomsten moeten volgend jaar worden aangegeven. Normaal is dat tegen 30 juni 1999. De administratie moet vervolgens de aanslag vestigen. Dat zal ten vroegste gebeuren in het najaar van 1999, met uitlopers in het jaar 2000 en volgende. De gewone aanslagtermijn voor het aanslagjaar 1999 verstrijkt immers pas op 30 juni 2000; en de bijzondere aanslagtermijn van drie jaar – wanneer men bijvoorbeeld zijn aangifte niet tijdig heeft ingediend – op 31 december 2001.
Een en ander betekent dat bezwaarschriften ook ten vroegste vanaf het najaar 1999 (met uitlopers in de daaropvolgende jaren) onder toepassing van de nieuwe procedure zullen worden ingediend.
TIJD.
Niet onbelangrijk is, dat men voor het indienen van een bezwaarschrift minder tijd zal hebben dan nu. In de bestaande regeling loopt de bezwaartermijn in principe tot 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarin de belasting gevestigd is; met dien verstande dat men ten minste zes maanden tijd krijgt.
Tegen een aanslag die gevestigd werd op 5 januari 1998, kan men dus nog bezwaar indienen tot 30 april 1999; wat betekent dat men in dit geval bijna anderhalf jaar tijd heeft om de aanslag te wikken en te wegen. Wordt de aanslag bijvoorbeeld gevestigd op 30 december 1997, dan heeft men veel minder tijd. De bezwaartermijn verstrijkt dan immers in principe op 30 april 1998; maar aangezien er op dat ogenblik nog geen zes maanden verstreken zijn, houdt men geen rekening met de datum van 30 april 1998, maar wel met de minimumtermijn van zes maanden; dus, in het voorbeeld, tot eind juni 1998.
Deze minimumtermijn van zes maanden wordt nu in de nieuwe procedure tot algemene regel verheven. De termijn om bezwaar in te dienen zal in alle gevallen zes maanden duren. Niet korter. Niet langer.
INGEBREKESTELLING.
Eenmaal het bezwaar (tijdig) ingediend, zal het – zoals nu – wachten zijn op de beslissing van de gewestelijke directeur die daarbij – anders dan nu – niet meer zoals een rechter, maar wel als een gewone ambtenaar zal optreden.
Nieuw in de hervormde procedure is ook dat de gewestelijke directeur zijn beslissing over het bezwaarschrift niet meer onbeperkt zal kunnen uitstellen. Na verloop van achttien maanden zal de belastingplichtige de directeur in gebreke kunnen stellen; waarna de directeur nog zes maanden tijd zal krijgen om een beslissing te nemen.
Wat als hij geen beslissing neemt? In de oorspronkelijke teksten stond te lezen dat het bezwaar dan geacht zal worden afgewezen te zijn. Maar in de door de Kamercommissie goedgekeurde tekst is dit afgezwakt: het bezwaar zal – bij gebrek aan beslissing – alleen geacht worden afgewezen te zijn als de directeur motiveert waarom hij binnen de gestelde termijn geen beslissing neemt. Motiveert hij dat niet (of niet tijdig), dan zal het bezwaar daarentegen geacht worden ingewilligd te zijn.
BEROEP.
Tegen een afwijzende beslissing van de gewestelijke directeur, of tegen een impliciete afwijzing (na een gemotiveerd gebrek aan beslissing), zal de belastingplichtige vervolgens beroep kunnen aantekenen bij de nieuw te installeren fiscale rechtbanken van eerste aanleg. Waarschijnlijk zijn we dan al een stuk in het jaar 2001.
Neem bijvoorbeeld iemand die begin december 1999 zijn aanslagbiljet over het aanslagjaar 1999 ontvangt; die zal dan zes maanden tijd hebben om bezwaar in te dienen. Dus tot begin juni 2000. Stel dat hij in april 2000 zijn bezwaar effectief indient; en dat de gewestelijke directeur een jaar later zijn beslissing neemt, dan zijn we reeds aanbeland in april 2001. Pas vanaf dan zal hij zich tot de rechtbank van eerste aanleg kunnen wenden.
VRAGEN.
Dankzij de uitgestelde inwerkingtreding van de procedurehervorming, krijgt men dus nog ruim de tijd om de nieuwe fiscale procedureregels in te studeren, en om de nieuwe rechtbanken van eerste aanleg te installeren en te organiseren. En hebben de parlementsleden ook nog ruim de tijd om een aantal onopgeloste knelpunten te bekijken en, indien nodig, bij te sturen.
Zo blijft de vraag voorlopig onopgelost of de administratie zelf naar de rechtbank van eerste aanleg zal kunnen stappen om op te komen tegen de beslissing van een gewestelijk directeur waarbij een bezwaarschrift ingewilligd wordt; of om op te komen tegen een impliciete aanvaarding van een bezwaarschrift (denk maar aan het geval waarin de gewestelijke directeur niet tijdig een beslissing neemt en hij die afwezigheid van beslissing ook niet motiveert). Evenzeer onopgelost blijft de vraag hoeveel tijd men zal hebben om naar de rechtbank van eerste aanleg te stappen. Toch geen dertig jaar?
Jan Van Dyck is fiscalist.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier