Vriendendienst

Terwijl het nagenoeg onmogelijk is geworden nog een aantrekkelijke baan te vinden of inkomensgroei te realiseren, en terwijl bedrijfsleiders moeten zwoegen om hun marktaandelen en rendabiliteit te behouden, komt er van de Nationale Bank alleen maar goed nieuws. Fons Verplaetse blijft onverminderd politieke kleur bekennen ten gunste van deze regering.

Ondanks een tegenvallende internationale conjunctuur doet de Belgische economie het lang niet zo slecht : de groeivertraging van vorig jaar maakt stilaan plaats voor een activiteitsherstel, de sanering van de publieke financiën verloopt naar plan, de internationale concurrentiepositie is opnieuw onder controle, de werkloosheid vertoont een neerwaartse neiging, de lopende rekening van de betalingsbalans klimt naar een overschot van 495 miljard in ’96 en de Belgische frank blijft beresterk.

Deze opbeurende analyse van de Belgische economie presenteert de Nationale Bank (NBB) in het augustusnummer van haar Economisch Tijdschrift. Opmerkelijk hierbij is de soms wel erg tendentieuze inslag van een aantal redeneringen en bewijsvoeringen. De voorgestelde analyse blijkt verrassend maar wellicht niet toevallig goed uit te vallen voor de regeerperiode van Jean-Luc Dehaene (’91-’96). Gouverneur Fons Verplaetse blijft onverminderd politieke kleur bekennen ten gunste van deze regering die door de vakbonden wordt gedragen. Het loont dan ook de moeite om deze vreugdevol stemmende lijst van prestaties voor de regeerperiode ’91-’96 eens punt voor punt te bekijken.

ONGEPAST.

Even algemeen geldend als de wet van de zwaartekracht, is de regel dat er na elke economische inzinking ook een herstel komt. Vraag is evenwel hoe lang het duurt vooraleer de activiteit opnieuw toeneemt, hoe intensief het herstel zich doorzet en met welke kenmerken het gepaard gaat, bijvoorbeeld inzake tewerkstelling.

Dat de Belgische economie vandaag tekenen van herstel vertoont, staat buiten kijf. Met een Franse economie die opnieuw recessieve kenmerken vertoont (zie Trends, 15 augustus ’96) en een Duits herstel dat hoe dan ook moeilijk uit de startblokken komt, blijft echter de grootste voorzichtigheid geboden.

Veel fundamenteler, en totaal veronachtzaamd in de NBB-analyse, is het feit dat de Belgische economie meer en meer achterophinkt op het gebied van groeiprestaties, zelfs in een Europese context (zie grafiek 1 : Groeipijnen). Tussen ’91 en ’96 lag de gecumuleerde economische groei in België beduidend lager dan het gemiddelde van zowel de Oeso-landen als de lidstaten van de Europese Unie (EU). Nog schrijnender wordt het beeld als men kijkt naar de herstelbeweging die volgt op de algemene recessie van ’93. Binnen het geheel van de huidige 15 EU-landen scoort België dan het slechtst van allemaal ! “Net als bij de buurlanden,” één van de favoriete uitdrukkingen van de Nationale Bank in haar publicaties, lijkt ongepast te worden. Bovendien zet het Belgische voorbeeld de economische theorie, die stelt dat voortdurende belastingverhogingen de economische groei afremmen, steeds meer kracht bij.

HET RENTEGELUK.

Inzake publieke financiën noemt de Nationale Bank het “sedert ’93 gevoerde saneringsbeleid” en “de daling van de rentetarieven” als de drijvende krachten achter het terugdringen van het lopende begrotingstekort van de overheid tot 3,1 % van het BBP dit jaar. Waar die 3,1 % plots vandaan komt, wordt op geen enkele plaats ernstig toegelicht (zie ook Focus, blz. 7). Zoals blijkt uit tabel 1 ( Wat heet saneren ?) kan men de daling van het financieringstekort tussen ’93 en ’96 van 7,5 % naar 3,1 % van het BBP, voor grosso modo de helft toeschrijven aan de rentedalingen van de jongste jaren en voor ongeveer één vierde aan respectievelijk uitgavenverminderingen en belastingverhogingen.

Een heel ander beeld krijgt men als ’96 wordt vergeleken met ’90, de begroting die de eerste ploeg-Dehaene erfde. Het tweede luik van tabel 1 geeft aan dat er geen sprake is van uitgavenvermindering, integendeel. Tussen ’91 en ’96 heeft de regering om bij een reële toename van de uitgaven toch een tekortvermindering voor mekaar te krijgen de belastingen verhoogd en vooral geteerd op renteverlagingen. Het is correct dat België de internationale rentedaling niet, of slechts gedeeltelijk had kunnen volgen als de Nationale Bank geen hardemuntbeleid had gevoerd. Maar de keuze van ’93 als basisjaar voor de beoordeling van het saneringsbeleid is intellectueel gezien beschamend. ’93 was immers het jaar waarin de regering-Dehaene de uitgaven behoorlijk uit de hand liet lopen. Het argument dat de recessie de uitgaven omhoog duwde, gaat slechts gedeeltelijk op : er is geen enkel oorzakelijk verband tussen de terugloop van de economische activiteit enerzijds en de stijging van de uitgaven voor bijvoorbeeld pensioenen en overheidswedden anderzijds. Door de keuze van ’93 ontstaat optisch bedrog : het terugschroeven van uitwassen krijgt de allure van een restrictief uitgavenbeleid. De in het najaar ’93 aangetreden minister van Begroting Herman Van Rompuy mag de verdienste opstrijken de uitgaven opnieuw in de hand gekregen te hebben, maar meer niet.

HANDICAP BLIJFT.

Ook inzake de beoordeling van onze internationale concurrentiepositie trekt de Nationale Bank geen rechte lijn. “De internationale concurrentiepositie van België wordt vooral beïnvloed door de loonkosten. (…) Vergelijkt men de ramingen voor ’96 voor België met de Oeso-prognoses voor de partners, dan blijkt dat de toename van de loonkosten per werknemer in België, net als in ’94 en ’95, onder dat gemiddelde ligt. Aan het begin van de jaren negentig waren de loonkosten daarentegen heel wat sneller gestegen dan gemiddeld bij de buurlanden,” zo stelt het NBB-rapport.

Bovengaande argumentatie laat uitschijnen dat het met onze internationale concurrentiepositie nu opnieuw in orde is. Niets is echter minder waar. Conform de werkwijze van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven geldt in grafiek 2 ( Uit koers) ’87 als basisjaar voor de uitzetting van de evolutie van onze loonkosten per werknemer. Ten opzichte van onze drie, vijf en zeven belangrijkste handelspartners liggen de Belgische loonkosten dit jaar nog altijd respectievelijk 6 %, 9 % en 10 % uit koers. Ter illustratie van het belang van de keuze van het basisjaar : als men ’89 als uitgangspunt neemt, bedraagt de loonhandicap respectievelijk 7 %, 13 % en 16 %. Deze cijfers geven nog maar eens aan dat wanneer gedurende één of meer jaren de procentuele stijging van de loonkosten in de pas loopt, dit niet per definitie wil zeggen dat dit ook geldt voor het niveau van de loonkosten.

CONTRADICTIE.

Met zo’n loonkostenpositie hoeft het niet te verbazen dat de werkgelegenheid in België een uiterst penibele zaak blijft. Het is opmerkelijk dat de NBB zonder kritisch commentaar akte neemt van de aanpassingen die de regering aan de werkloosheidsreglementering heeft aangebracht en die als voornaamste effect hebben dat enkele categorieën van werklozen simpelweg uit de statistieken verdwijnen. De meest ingrijpende maatregel ter zake was de verwijdering van de langdurig werklozen ouder dan 50 jaar (zie Trends, 20 juni ’96). “Die reglementering is (…) op vier punten aangepast teneinde de werkloosheid meer conform haar economische definitie te meten,” zo commentarieert de NBB.

Vanzelfsprekend zal niemand ontkennen dat de tewerkstellingskansen van oudere en langdurig werklozen problematisch zijn. Maar met deze groep uit de statistieken te schrappen, verandert men niets aan de grond van de zaak. De lakse houding van de NBB ter zake staat trouwens haaks op het felle en terechte pleidooi dat gouverneur Verplaetse bij de voorstelling van het jongste jaarverslag in februari hield om alles in het werk te stellen om de activiteitsgraad op te krikken. Deze activiteitsgraad geeft weer, in % van de totale bevolking, hoeveel Belgen nog effectief werken. België haalt hier amper 37 %, wat internationaal gezien erg laag is en vooral de verdere financierbaarheid van de sociale zekerheid hypothekeert vandaar precies Verplaetses bekommernis in februari.

Het statistisch schrappen van categorieën werkbekwame werklozen verscherpt het door Verplaetse aangekaarte probleem van de te lage activiteitsgraad op een structurele wijze. De rauwe Belgische realiteit is dat nu één op drie werkbekwame Belgen geen baan heeft, een situatie die zich sinds de depressie van de jaren dertig niet meer heeft voorgedaan. Terwijl de NBB impliciet goedkeurt dat een groeiend gedeelte van die niet-werkenden voor altijd in die toestand terechtkomt, houdt zij het bij commentaren als : “De constant verzwakkende economische groei in ’95 ten spijt, werd de aanwas van het aantal niet-werkzoekenden reeds vanaf februari ’96 afgeremd. Vanaf mei werd zelfs een daling opgetekend.” Overigens staat de NBB met haar optimistische kijk op de tewerkstellingsevolutie alleen. Zelfs overheidsinstanties zoals het ministerie van Economische Zaken en het beheerscomité van de Sociale Zekerheid zien absoluut geen daling van de werkloosheid in de pijplijn zitten.

WANKEL SURPLUS.

Inzake het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans stelt de Nationale Bank voor ’96 opnieuw een gigantisch overschot voor de Bleu in het verschiet, namelijk 495 miljard of 5,7 % van het BBP. Van de drie elementen die noodzakelijk zijn voor een ernstige bespreking van onze externe positie, komt er in de NBB-analyse slechts één zijdelings aan bod. De twee andere helemaal niet. Zo meldt de Nationale Bank niet dat ons surplus veel te maken heeft met het feit dat België nu al enkele jaren systematisch minder groeit dan zijn belangrijkste handelspartners (cfr. supra). Er wordt evenmin gezegd dat ongeveer de helft van ons extern surplus voor rekening komt van de Luxemburgse financiële sector en de internationale instellingen die in België zijn gevestigd. Een derde element dat de NBB onbesproken laat, is de mate van stabiliteit van dit extern surplus. Zoals de Kredietbank enige tijd geleden in haar Weekberichten schreef, geeft het saldo van de lopende rekening als % van het BBP “geen juist beeld van de kwetsbaarheid van de externe positie voor verschuivingen in de onderlinge uit- en invoerstromen”. Hoe kleiner het surplus als % van die uit- en invoerstromen, hoe fragieler het overschot. Immers, in deze situatie oefenen relatief kleine schommelingen in export en/of import een grote impact uit op het saldo. Grafiek 3 ( Fragiel Surplus) geeft aan dat van de Europese surpluslanden alleen voor Duitsland dat percentage lager ligt dan voor België.

Slechts zijdelings heeft de Nationale Bank het over de vijf opeenvolgende maanden van november ’95 tot maart ’96 toen het handelsoverschot daalde. Dit punt sluit trouwens nauw aan bij het aspect stabiliteit van het lopend overschot. Tijdens de eerste drie maanden van ’96 liep de uitvoer ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar met 3 % terug, de invoer slechts met 0,7 %. De NBB schrijft in haar analyse gevatheden als : “Volgens de voorlopige betalingsbalansgegevens voor de eerste vier maanden van ’96 zou er rond de jaarwisseling een einde komen aan de vertraging van de groei van de goederenuitvoer”. Een analyse die even scherp is, als de taal helder.

JOHAN VAN OVERTVELDT

FONS VERPLAETSE (NBB) Zijn analyse van de Belgische economie valt verrassend maar wellicht niet toevallig goed uit voor de regeerperiode van Jean-Luc Dehaene.

JEAN-LUC DEHAENE De Belgische economie hinkt steeds meer achterop inzake groeiprestaties.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content