Voordelen verdelen
Niet-samenwonende ouders kunnen met ingang van het aanslagjaar 2000 de verhoging van de belastingvrije som waarop zij voor hun gemeenschappelijke kinderen recht hebben, onder elkaar verdelen. Hoe ziet deze regeling er precies uit, en voor wie kan zij belangrijk zijn?
Kinderen die fiscaal ten laste zijn, geven recht op een verhoging van de belastingvrije som van de persoon van wie zij ten laste zijn. Een van de voorwaarden luidt dat de kinderen deel moeten uitmaken van het gezin van die persoon.
Bij gehuwde ouders die samenwonen, vormt dit geen probleem. De verhoging van de belastingvrije som voor de kinderen die deel uitmaken van hun gezin wordt toegepast in hoofde van de echtgenoot met de hoogste beroepsinkomsten. Ook bij ongehuwd samenwonende ouders mag deze regeling geen problemen veroorzaken. De verhoging van de belastingvrije som voor de kinderen die samen met hen beiden een gezin vormen, wordt in dat geval toegepast bij de ouder die in feite aan het hoofd staat van het gezin.
Wat als de gehuwde of de ongehuwde ouders niet meer samenleven? Wie heeft dan recht op de verhoging van de belastingvrije som? Het antwoord is in principe heel eenvoudig: het recht komt toe aan de ouder met wie de kinderen op 1 januari van het aanslagjaar een gezin vormen. Met dien verstande dat de fiscale wetgeving ervan uitgaat dat men nooit deel kan uitmaken van meer dan één gezin. Bij twijfel moet aan de hand van de feitelijke omstandigheden worden nagegaan tot wiens gezin het kind in werkelijkheid behoort.
Knoop.
In de praktijk komt het evenwel hoe langer hoe meer voor dat kinderen van niet meer samenwonende ouders evenveel tijd doorbrengen bij elk van beide ouders. Van wie zijn zij dan ten laste? Om deze gordiaanse knoop door te hakken, gaat men er meestal van uit dat het kind dan deel uitmaakt van het gezin waar het zijn officiële domicilie heeft. Een kind kan immers ook slechts op één plaats in de bevolkingsregisters ingeschreven worden. Die plaats wordt in de praktijk doorgaans ook geacht zijn fiscaal domicilie te zijn.
Als een kind van niet meer samenwonende ouders op deze wijze bijvoorbeeld geacht wordt deel uit te maken van het gezin van de vader, dan is hij het die – met uitsluiting van de moeder – recht heeft op de verhoging van de belastingvrije som (uiteraard op voorwaarde dat het kind aan alle andere voorwaarden voldoet, wat onder meer impliceert dat het geen bestaansmiddelen mag hebben die een bepaalde grens overschrijden).
Maakt het daarentegen deel uit van het gezin van de moeder, dan heeft zij – met uitsluiting van de vader – recht op de verhoging van de belastingvrije som.
Wetgever.
Voor niet-samenwonende ouders die een doorgedreven toepassing willen maken van het systeem van het co-ouderschap is dergelijke exclusieve toebedeling van de belastingvoordelen aan een van hen niet erg logisch. Vandaar dat de fiscale wetgever enige tijd geleden een regeling heeft uitgewerkt waarbij niet-samenwonende ouders ervoor kunnen opteren om de verhoging van de belastingvrije som onder elkaar te verdelen.
De nieuwe regeling is voor het eerst van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2000 en kan dus voor de eerste keer worden toegepast in het aangifteformulier dat rond deze tijd moet worden ingevuld.
Ouders.
Over de juiste draagwijdte van deze regeling is op dit ogenblik nog niet zoveel bekend. De belastingadministratie heeft de nieuwe wettekst nog niet van commentaar voorzien (cf. het nieuwe art. 132bis W.I.B. 1992).
De wet heeft het over de situatie waarin de vader en de moeder van een of meer kinderen ten laste geen deel uitmaken van hetzelfde gezin.
Daaruit kan om te beginnen afgeleid worden dat de nieuwe regeling uitsluitend openstaat voor vaders en moeders; en dus niet voor andere personen (bijvoorbeeld grootouders) die kinderen ten laste hebben.
Vereist is vervolgens dat de ouders geen deel uitmaken van hetzelfde gezin. Niet vereist is dat zij gehuwd zijn. Ook ongehuwde ouders die niet samenwonen, kunnen derhalve voor de regeling opteren.
Op de keper beschouwd eist de wet ook niet dat de ouders voorheen al samengewoond moeten hebben. Vereist is alleen dat zij geen deel uitmaken van hetzelfde gezin. De regeling moet derhalve ook van toepassing kunnen zijn ten aanzien van personen die nooit samengewoond hebben, maar die wel één of meer gemeenschappelijke kinderen hebben.
De wet eist wel uitdrukkelijk dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de gemeenschappelijke kinderen die zij voor deze regeling in aanmerking willen laten komen; en dat zij over dezelfde kinderen ook gezamenlijk het hoederecht hebben.
Last.
De nieuwe regeling wijzigt niets op het gebied van de fiscale tenlasteneming. Ook als de niet-samenwonende ouders opteren om de verhoging van de belastingvrije som onder elkaar te verdelen, blijft het kind uitsluitend ten laste van een van hen. Het wordt bij voortduur geacht slechts deel uit te maken van het gezin van ofwel de vader, ofwel de moeder. De verhoging van de belastingvrije som zal dan ook in principe slechts bij die ouder worden toegepast. Maar op voorwaarde dat de ouders er gezamenlijk voor opteren, zal een gedeelte van de aldus toegepaste verhoging overgeheveld worden naar de andere ouder, zijnde de ouder met wie het betrokken kind fiscaal niet geacht wordt een gezin te vormen.
Ingeval er uitsluitend gemeenschappelijke kinderen zijn, is de berekening van het over te hevelen bedrag vrij eenvoudig. De verhoging wordt dan blijkbaar gewoon voor de helft overgeheveld. Moeilijker wordt het wanneer in het gezin waar deze kinderen deel van uitmaken nog andere (niet gemeenschappelijke) kinderen aanwezig zijn die ook als ten laste kunnen worden beschouwd. Deze laatste kinderen moeten dan buiten beschouwing gelaten worden om het over te hevelen bedrag te berekenen.
Een en ander heeft ermee te maken dat de verhoging van de belastingvrije som stijgt naarmate er meer kinderen zijn. De verhoging waarop een tweede kind recht geeft, is veel hoger dan die van het eerste kind; en die van het derde veel hoger dan de verhoging van het tweede kind enzovoort.
Stel bijvoorbeeld dat een moeder drie kinderen ten laste heeft, waarvan slechts één gemeenschappelijk is met vader X. En stel dat zij met vader X overeenkomt om de verhoging te verdelen van de belastingvrije som waarop dat ene gemeenschappelijke kind recht geeft. Dat wordt dan niet geacht het derde kind van de moeder te zijn, maar wel het eerste (de twee andere kinderen blijven buiten beschouwing): de te verdelen som is dan slechts de lage verhoging waarop een eerste kind recht geeft.
Onderhoudsgelden.
De nieuwe regeling heeft wel één groot nadeel: zodra men een beroep doet op deze regeling kunnen voor de betrokken kinderen geen onderhoudsgelden in aftrek worden gebracht. Die uitsluiting maakt de regeling meteen een stuk minder aantrekkelijk. Maar men mag niet vergeten dat bij co-ouderschap dikwijls beslist wordt dat elk van beide ouders zelf instaat voor zijn deel van de kosten van het onderhoud van de kinderen, en dat daarom geen onderhoudsgelden worden betaald. In die gevallen is er uiteraard geen beletsel om, indien gewenst, voor de verdeling van de verhogingen van de belastingvrije som te kiezen.
Formaliteiten.
Niet-samenwonende ouders die van deze regeling gebruik willen maken, moeten twee formaliteiten vervullen. Om te beginnen moeten zij gezamenlijk een schriftelijke aanvraag opstellen die bij de aangifte moet worden gevoegd. En vervolgens moeten zij op het aangifteformulier de nodige vermeldingen aanbrengen.
In het aangifteformulier zijn daartoe twee nieuwe rubrieken ingelast. Die bevinden zich in het Vak II dat in het bijzonder voorbehouden is voor het vermelden van een aantal persoonlijke gegevens. De eerste rubriek is bestemd voor de ouder die de gemeenschappelijke kinderen fiscaal ten laste heeft en die bereid is de helft van het belastingvoordeel af te staan aan de andere ouder met wie hij het hoederecht over die kinderen deelt. De tweede rubriek is voor die andere ouder bestemd. Elk vult op zijn eigen aangifteformulier uitsluitend de rubriek in die voor hem is bestemd.
De aanvraag die bij het aangifteformulier gevoegd moet worden, moet opgemaakt worden volgens een model waarvan men de tekst in de toelichting bij de aangifte vindt. Die aanvraag moet door elk van beide ouders ondertekend worden. Blijkbaar volstaat het niet dat één van beiden de aanvraag bij zijn aangifte voegt. Volgens de toelichting moet elk van beide ouders een volledig ingevulde, en door beide ouders ondertekende aanvraag bij zijn eigen aangifte voegen. Wat meteen ook impliceert dat de nieuwe regeling in de praktijk uitsluitend kan worden toegepast door niet-samenwonende ouders die nog on speaking terms met elkaar omgaan.
Voorts weze nog vermeld dat de aanvraag onherroepelijk is; maar dat geldt slechts voor het jaar waarvoor zij is ingediend. De aanvraag heeft immers slechts uitwerking voor één enkel aanslagjaar. Anders gezegd, de aanvraag moet per jaar uitdrukkelijk worden hernieuwd.
jan van dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier