VOORDELEN VAN ALLE AARD. DISCRIMINERENDE VERHOGINGEN. Gratis woonst : wachten op de Raad van State
In veel bedrijven denk bijvoorbeeld aan de financiële sektor is het de gewoonte dat nogal wat kaderleden gratis woonst ter beschikking krijgen gesteld. Om uiteenlopende redenen. Een bijkomend loonvoordeel. Een incentive om mensen uit veraf gelegen streken toch te overhalen in het bedrijf te komen werken. Veiligheidsoverwegingen (denk aan de kantoorhouder die boven het bankfiliaal woont). Enzovoort.
Ook fiskale redenen spelen mee. Wie van zijn werkgever een gratis woonst ter beschikking krijgt, geniet een voordeel dat in de regel als een beroepsinkomen belastbaar is. Idem voor een bestuurder of werkend vennoot die een woning van de vennootschap ter beschikking krijgt. Maar die belasting is (minstens in het verleden) altijd vrij matig geweest.
FORFAITAIR.
Een en ander heeft te maken met de wijze waarop de omvang van dit “voordeel van alle aard” berekend wordt. Dit gebeurt met name op “forfaitaire wijze”. En wie “forfaitair” zegt, weet dat er prijzen te winnen zijn. Dergelijke berekeningswijze kent immers altijd winnaars en verliezers. Vergelijk het met het verhaal van de vijver die gemiddeld een meter diep is. Op sommige plaatsen dus te diep om zelfs Lange Wapper boven water te houden, op andere plaatsen nog te ondiep voor een dwerg.
Bij een forfaitaire raming verkrijg je hetzelfde fenomeen. Voor sommigen is het geraamde voordeel veel lager dan het werkelijke voordeel. Bij anderen is het juist andersom.
Zij het dat er bij de forfaitaire raming van het voordeel dat uit de gratis terbeschikkingstelling van woongelegenheid voortvloeit, altijd veel meer winnaars dan verliezers zijn geweest. Men mag zelfs betwijfelen of er in het recente verleden ooit wel verliezers zijn geweest.
Tot voor kort was die forfaitaire berekeningswijze immers zeer voordelig en zeer vriendelijk voor de belastingplichtige.
Zij ging (en gaat overigens nog steeds) uit van het kadastraal inkomen van de ter beschikking gestelde woning. Op zich kan dat de belastingplichtige weinig baat bijbrengen. Het kadastraal inkomen is immers gelijk aan wat de Administratie van het Kadaster vermoedt het gemiddeld normaal netto-inkomen te zijn van een bepaalde woning gedurende een jaar. Normaal zou het kadastraal inkomen bijgevolg ongeveer een afspiegeling moeten zijn van de werkelijke (netto-)huurwaarde van een woning.
Maar het punt is nu juist dat de kadastrale inkomens zoals ze nu bestaan, vastgesteld zijn in funktie van het huurinkomen op 1 januari 1975. Met andere woorden, de huidige kadastrale inkomens weerspiegelen niet de huidige werkelijke huurwaarde, maar wel die van twintig jaar geleden. Dit geldt trouwens niet alleen voor de woningen die al minstens twintig jaar oud zijn, maar ook voor de inmiddels bijgebouwde woningen. Aan een woning die vandaag wordt gebouwd, wordt een kadastraal inkomen toegekend uitgaande van de huurwaarde die deze woning begin 1975 zou hebben gehad (als ze toen al had bestaan). De Administratie van het Kadaster moet dus bij het toekennen van kadastrale inkomens telkens weer in haar teletijdmachine kruipen en twintig jaar teruggaan om zich in te beelden wat zo’n woning toen aan huurprijs opgebracht zou kunnen hebben.
INDEXATIE.
De lezer heeft het dan ook onmiddellijk door : een voordeel van alle aard dat berekend wordt op basis van een vermoedelijke netto-huurwaarde van twintig jaar terug kan niet anders dan zeer aantrekkelijk zijn. Omdat de raming ervan zodoende veel lager uitvalt dan het werkelijk voordeel dat men geniet.
Dat was althans tot en met het vorige aanslagjaar het geval. Het voordeel was tot dan toe immers eenvoudig gelijk aan 100/60ste van het kadastraal inkomen. Zij het dat dit kadastraal inkomen vooraf nog wel geïndexeerd moest worden. Maar die indexatie stelde in de praktijk niet heel veel voor. De aanpassing van de kadastrale inkomens aan de evolutie van het indexcijfer vertrekt immers slechts vanuit het gemiddeld indexcijfer van de jaren 1988 en 1989. En laat dus heel de prijsevolutie van 1975 tot 1988 ongemoeid.
100/60ste dus van het geïndexeerd kadastraal inkomen. Vanwaar die 100/60ste ? Zoals hoger vermeld, is het kadastraal inkomen niet alleen de afspiegeling van het vermoede gemiddelde huurinkomen van de woning per 1 januari 1975. Het is bovendien een “netto”-inkomen. De bruto-huurprijs of -waarde min 40 %. Om vanuit dat netto-inkomen terug op te klimmen naar een bruto-huurprijs moet men het kadastraal inkomen bijgevolg vermenigvuldigen met 100/60ste.
De proef op de som. Neem een woning met een vermoede gemiddelde huurwaarde van 50.000 frank per 1 januari 1975. Het kadastraal inkomen wordt dan vastgesteld op 50.000 – 40 % = 30.000 frank. Van “netto” terug naar “bruto” wordt dit dan : 30.000 x 100/60 = 50.000 frank.
NIEUWE REGELS.
Deze al bij al vrij matige ramingswijze (100/60ste van het geïndexeerd kadastraal inkomen) behoort voortaan evenwel in een aantal gevallen definitief tot het verleden. Met ingang van het aanslagjaar 1995 (inkomsten van 1994) gelden immers nieuwe ramingsregels. En die hebben in sommige gevallen een drastische verhoging tot gevolg van het voordeel dat de fiskus bij de belastingberekening in aanmerking neemt.
De nieuwe regels zijn veel ingewikkelder dan de vorige. Omdat zij maar liefst op twee punten (een overigens betwistbaar) onderscheid maken.
In de regel wordt het voordeel dat voortvloeit uit een gratis woonst nog steeds berekend, uitgaande van 100/60ste van het geïndexeerd kadastraal inkomen. Het principe blijft dus hetzelfde. Maar van dan af wordt voortaan een fundamenteel onderscheid gemaakt al naargelang van de hoedanigheid van de persoon die het voordeel verstrekt. Is die persoon een “natuurlijke” persoon, dan verandert er niets.
Is die persoon daarentegen een “rechtspersoon” (een vennootschap, een vzw, enzovoort), dan verandert alles. Het in aanmerking te nemen voordeel wordt dan immers met ingang van het aanslagjaar 1995 verhoogd. Hoeveel ? Daarvoor moet een tweede onderscheid worden gemaakt. Gaat het om een woning waarvan het (ongeïndexeerde) kadastraal inkomen niet hoger is dan 30.000 frank, dan moet het voordeel voortaan verhoogd worden met 25 % (dus 1,25 x 100/60 x het geïndexeerde KI).
Gaat het daarentegen om een woning waarvan het (ongeïndexeerde) kadastraal inkomen hoger is dan 30.000 frank, dan moet het voordeel voortaan ten allerminste verdubbeld worden (dus 2 x 100/60 x het geïndexeerde KI). Met dien verstande dat in deze laatste hypotese de forfaitaire ramingswijze opzij geschoven wordt als het werkelijke voordeel hoger is dan het forfaitair geraamde voordeel.
ONBILLIJK.
Drastische wijzigingen dus, met drastische verhogingen van het belastbaar voordeel tot gevolg. Met dien verstande dat die verhogingen weliswaar hard zullen aankomen bij de betrokkenen, maar niet noodzakelijk onbillijk zijn. Wat is er immers onbillijk aan een voordeel waarvan de belastbare waarde de werkelijkheid zo dicht mogelijk benadert ?
Wat wel als onbillijk wordt aangevoeld, zijn de twee onderscheidingscriteria die bij die raming gehanteerd worden. Waarom blijft het voordeel astronomisch laag gewaardeerd als de woning ter beschikking wordt gesteld door een “natuurlijke” persoon, terwijl het in sommige gevallen plots meer dan verdubbeld moet worden zodra blijkt dat de woning ter beschikking wordt gesteld door een “rechtspersoon” ?
En hoe verantwoordt men in dit laatste geval het onderscheid dat gemaakt wordt al naargelang het kadastraal inkomen van de woning niet meer dan 30.000 frank, dan wel hoger is ? Is de huurwaarde van een woning met een kadastraal inkomen van 29.000 frank minder vlug gestegen dan die van een woning met een kadastraal inkomen van bijvoorbeeld 31.000 frank ? Men kan het nauwelijks geloven. En als er al van een relatief verschil sprake kan zijn, dan kan het zeker geen objektieve verantwoording zijn om in het ene geval een verhoging van het belastbaar voordeel door te voeren met “slechts” 25 % terwijl het belastbaar voordeel in het andere geval ten minste verdubbeld moet worden.
DISCRIMINATIE.
Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat deze nieuwe ramingsregels al maanden geleden het voorwerp hebben uitgemaakt van een verzoek tot vernietiging bij de Raad van State, wegens discriminatie. De zaak is voor zover we kunnen zien, nog steeds “hangende”. Maar ook de fiskus is er duidelijk niet gerust in. Want tot nader order en in afwachting van het arrest heeft hij zich van alle verdere kommentaar op de nieuwe ramingsregels onthouden.
Dat wil overigens niet zeggen dat ze ten velde niet worden toegepast. Integendeel zelfs. Uit de praktijk blijkt dat sommige ambtenaren zich als het ware vastgebeten hebben in deze nieuwe ramingsregels. En met een nooit geziene ijver tot in de verste uithoeken van het land kadastrale inkomens en inlichtingen opvragen om toch maar geen enkel voordeel, tot zelfs de meest bescheiden behuizing, aan de nieuwe belastingswijze te laten ontsnappen. Goed mogelijk dat hun vlijt een maat voor niets zal blijken, zodra de Raad van State zijn oordeel velt. Maar allicht komen er dan nieuwe ramingsregels, die minder discriminerend zijn, maar daarom niet minder drastisch.
JAN VAN DYCK
Jan Van Dyck is fiskalist
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier