Vlaanderen moet leren rekenen
De onderwijsvakbonden willen hogere lonen, de minister wil meer geld. Het zijn steile ambities, want de onderwijsbegroting stevent af op een tekort van 52,5 miljard frank. Niet verwonderlijk: voor elke acht leerlingen in het middelbaar hebben we een onderwijzer; die verdient nu al gemiddeld 10% meer dan zijn Europese collega’s; en een leerling in het secundair kost meer dan een hogeschoolstudent. Een blik op de boeken.
Vlaanderen moet van niemand lessen krijgen hoe het op een efficiënte manier zijn onderwijs moet organiseren. Tenminste, dat is de eerste indruk die men krijgt wanneer men een vluchtige blik werpt op de boeken van het Vlaamse onderwijs. Vlaanderen besteedt immers niet meer dan het gemiddelde van de Oeso ( Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) aan onderwijs (5% van het bruto binnenlands product). En dat volstaat om voor 1,3 miljoen zielen, van kleuter tot universitair, regulier onderwijs te financieren. In geen enkel Oeso-land wordt er meer school gelopen dan in Vlaanderen – alleen België als geheel klopt Vlaanderen. Uitgerekend per leerling betekent dit onvermijdelijk dat de Vlaamse overheid minder uitgeeft dan het Oeso-gemiddelde. De totale overheidssubsidie per leerling eindigt ruim 2 procentjes onder het Oeso-gemiddelde.
Dat is merkwaardig.
Vlaanderen gooit immers relatief veel leerkrachten in de strijd. In Vlaanderen is 5,3% van de actieve bevolking leerkracht. Alleen Hongarije doet beter. Dat cijfer loopt op tot 6,4% als ook het niet-onderwijzend personeel wordt meegeteld. Het grote aantal deeltijdse functies in het onderwijs zorgt ook mee voor deze score. Uitgedrukt in voltijdse banen telt Vlaanderen 149.100 leerkrachten, waarvan er 128.800 een onderwijsopdracht hebben. Per 8,6 leerlingen betaalt de Vlaamse overheid een onderwijskracht. In het lager en secundair onderwijs zijn de helft meer leerkrachten aan de slag dan het Oeso-gemiddelde.
Die leerkrachten verdienen ook een loon dat boven het Oeso-gemiddelde ligt (zie kader: Het loon van de leerkracht). De combinatie van meer en beter betaalde leerkrachten per leerling zorgt ervoor dat de arbeidskosten per leerling in het secundair onderwijs 88% hoger zijn dan het Oeso-gemiddelde. In het lager onderwijs is dat 39% meer. De eis om een hoger loon klinkt in dit perspectief heel anders.
In elk geval zou het niet verrassend zijn dat de hoge arbeidskost per leerplichtige leerling de totale kost per leerling flink over het Oeso-gemiddelde tilt. De totale overheidskost per leerplichtige leerling blijft echter beperkt tot 11,7% boven het Oeso-gemiddelde. Ook dat is merkwaardig, maar niet onverklaarbaar. Net zoals hoe Vlaanderen uiteindelijk onder het Oeso-gemiddelde van de kostprijs per leerling geraakt.
De overheid slaagt erin de totale kostprijs per leerling te drukken door in de eerste plaats te snoeien in de werkings- en investeringstoelagen. Die liggen liefst 27% onder het Oeso-gemiddelde. Het onderwijsblad Klasse legde recentelijk nog de vinger op de wonde door het bedroevend lage aantal toiletten en wastafels in de scholen aan te klagen. Ten tweede, in België ontbreken patronale bijdragen op de lonen van het vasbenoemd onderwijzend personeel, terwijl drie op vier vastbenoemd is. In het buitenland bestaan die bijdragen wel en worden ze ook opgeteld bij de onderwijskosten. Patronale bijdragen hoeven niet omdat de echte kost voor de Sociale Zekerheid van het vastbenoemd personeel uit de onderwijsbegroting wordt gelicht en geboekt wordt onder de pensioenuitgaven van de federale overheid. Het onderwijs slaat trouwens zo al een grote put in de Vlaamse begroting. Die put is dit jaar 52,5 miljard diep en kan alleen gedicht worden door er veel gewestmiddelen in te storten (zie kader: Het verborgen gat in de begroting).
De gemiddelde kostprijs per leerling verbergt ook frappante uitersten, uitersten die blootleggen waar het Vlaamse onderwijs niet zo efficiënt met de beschikbare middelen omspringt als op het eerste gezicht lijkt. Zo is de overheidskost per leerling in het basis-, en hoger onderwijs in Vlaanderen beduidend lager dan het internationale gemiddelde (zie grafiek: Kostprijs per leerling) terwijl de kostprijs per leerling in het secundair onderwijs er ruim bovenuit steekt en tot een kwart duurder is. Alle andere onderwijsniveaus kruissubsidiëren met andere woorden het secundair onderwijs. Een leerling uit het gewoon secundair onderwijs kost met 226.000 frank zelfs net iets meer dan een hogeschoolstudent, die jaarlijks maar 215.400 frank kost. Een leerling uit het basisonderwijs kost met 93.400 frank nog niet de helft van die uit het secundair onderwijs. Aan het andere kant van het spectrum is er de universiteitsstudent, met een prijskaartje van 405.600 frank.
Het is tekenend
dat het uitgebreide en goedkopere kleuteronderwijs, wat internationaal vrij uniek is, er uiteindelijk voor zorgt dat de kostprijs per leerling voor het hele onderwijs onder het Oeso-gemiddelde valt. Wie het kleuteronderwijs niet meetelt, stelt vast dat de kostprijs per leerling 1,7% boven het Oeso-gemiddelde klimt. Wie de oefening alleen voor de leerplichtigen maakt, stijgt zoals gezegd uit tot 11,7% boven het Oeso-gemiddelde.
Een internationale vergelijking leert dus dat basis- en hoger onderwijs sterke argumenten hebben om een groter stuk van de onderwijskoek te eisen. Een kanttekening toch bij het hoger onderwijs: de lagere kostprijs per student is ook deels te wijten aan overbevolkte eerste kandidaturen met een enorme drop-out-ratio. Dat drukt de kostprijs per student op een kunstmatige manier. Maar de kostprijs per universitair diploma zou een heel ander verhaal kunnen opleveren.
Vooral het Vlaamse secundair onderwijs is, op basis van internationale vergelijkingen, zeer duur. Dat komt in de eerste plaats omdat de gemiddelde schoolgrootte te klein is. Voor lagere scholen is 120 leerlingen een minimum: 6 leerjaren met 20 leerlingen per klas. De gemiddelde lagereschoolgrootte is 187, daar zit Vlaanderen dus goed. Niet zo in het secundair onderwijs: theoretisch verwelkomt de minimale school hier elke morgen 720 leerlingen: 6 leerjaren maal 6 studierichtingen maal 20 per klas. De gemiddelde schoolgrootte blijft in het secundair onderwijs echter hangen op 453 leerlingen. Op tien scholen tellen er drie minder dan 250 leerlingen, 4 tussen 250 en 500 en slechts drie op tien komen dus in de buurt van de minimumnorm. Het bestaan van drie onderwijsnetten is hier wellicht niet vreemd aan. Zo bedraagt de kost van een leerling uit het gemeenschapsonderwijs 30% meer dan een uit het vrij gesubsidieerd onderwijs. Dat verschil is bijna volledig toe te schrijven aan de verschillen in schooldimensie tussen deze twee netten.
Een tweede grote pijnpunt van het secundair onderwijs is de lage productiviteit. De gemiddelde klas van acht is geen mythe. Meer nog, volgens een internationale index er is een onderwijsambt voor elke 6,9 leerlingen in het secundair onderwijs. Het basisonderwijs moet het dan weer rooien met 1 leraar voor 14 leerlingen, het hoger onderwijs met 1 per 12,6 studenten. De index van de leerling-leerkrachtratio voor de totaliteit van het onderwijs is 11,9 voor Vlaanderen tegenover 16 voor de Oeso en 17 bij de buren Nederland, Frankrijk en Duitsland. Internationaal gezien is de Vlaamse leerling dus de best begeleide of, afhankelijk van de benadering, is de Vlaamse leerkracht de minst productieve (zie grafiek: De klas van 8).
Minister van Onderwijs en Vorming Marleen Vanderpoorten (VLD) nuanceert: “Enkele dun bevolkte studierichtingen met bijvoorbeeld slechts 2 of 3 leerlingen brengen het gemiddelde aantal leerlingen per klas in het secundair onderwijs naar beneden. Hier moet in de toekomst nog aan gesleuteld worden.”
Wat kost deze lagere Vlaamse leerling-leerkrachtratio de belastingbetaler? Trends deed deze theoretische, maar daarom niet minder interessante oefening. Het optrekken van de huidige 11,92 effectieve leerlingen per onderwijzend personeelslid in Vlaanderen op het niveau van de buren betekent in Vlaanderen een vermindering van het onderwijzend personeel met 30,7% of met 37.959 voltijdse ambten. Tegen een loonkost van 1 miljoen per jaar komt de budgettaire meerkost van deze hogere effectieve omkadering in het Vlaamse onderwijs jaarlijks neer op 38 miljard. George Vansweefelt van de socialistische onderwijsvakbond maakt een kanttekening bij de analyse die hier gemaakt is. “Het is ondoenbaar om onderwijssytemen met elkaar te vergelijken. Deze analyse houdt geen rekening met de historische achtergrond van het onderwijs. Ik denk aan het schoolpact of de enveloppefinanciering van de hogescholen.” Maar misschien moet Vlaanderen toch maar een cursus Hoe efficiënt onderwijs organiseren? volgen.
guy clémer daan killemaes
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier