VLAANDEREN EN HET BUITENLAND. We maken geschiedenis

Van den Brande II formuleert het Vlaamse buitenlandbeleid. Dat hoeft de ondernemers en werknemers niet af te schrikken. Zij kunnen voordeel halen uit deze historische wending. De beleidsbrief van Luc Van den Brande is nuchter, positief en visionair. Begint nu de openbare diskussie ?

Noch de Duitse Länder, noch de Spaanse autonomias, noch de Zwitserse kantons kunnen in dezelfde mate als Vlaanderen verdragen sluiten met een draagwijdte zoals dit bij ons door het Sint-Michielsakkoord van 1993 het geval is. De regelgeving die daarop volgde, en die tot doel had de koördinatie met de federale Buitenlandse Zaken te waarborgen, heeft dat verregaande Vlaamse recht inzake buitenlandse betrekkingen niet verminderd maar alleen praktisch georganizeerd.

Bij het begin van de nieuwe legislatuur, na de verkiezingen in mei 1995, was het dus uitkijken naar wat de Vlaamse overheid daarvan zou maken. Het viel al onmiddellijk op dat, uiteraard naast de federale regeerverklaring, alleen de Vlaamse regeerverklaring uitvoerig inhaakte op de nieuwe grondwettelijke mogelijkheid inzake internationale betrekkingen. In de beleidsplannen van de Franstalige gemeenschap, van de Waalse, van de Brusselse of van de Duitstalige gewesten, vindt men buiten verwijzingen naar “la francophonie” of naar de internationale rol van Brussel slechts weinig harde intenties over de internationale betrekkingen van deze instanties. De regeerverklaring van het Vlaamse kabinet stelde daarentegen overduidelijk dat het de nieuwe grondwettelijke mogelijkheid over de hele breedte wil benutten. Dat het kabinet zich daarbij bewust is dat deze aksentuering vroeg of laat de tonaliteiten binnen de Belgische federatie zal verleggen, kan niemand ontgaan. Hier treedt een politieke doelstelling ten aanzien van België in het licht : de ombouw van de Belgische federatie tot een konfederatie waarvan de delen ten opzichte van het geheel aan gewicht zullen winnen.

Van den Brande.

Dat politiek objektief draagt een naam : Luc Van den Brande. De Vlaamse regering bepaalde op 20 juni jl. de bevoegdheden van de ministers die deel uitmaken van Van den Brande II. De beslissing stelt dat de Vlaamse minister-president de politiek verantwoordelijke is voor alle buitenlandse betrekkingen, en bovendien dat hij de voogdij uitoefent over alle Vlaamse instellngen die buitenlands aktief zijn : de Vlaamse Dienst voor de Buitenlandse Handel (VDBH), de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand (VVOB), het Vlaams Commissariaat-Generaal voor Toerisme (VCGT), het Vlaams Fonds voor de produkten van de landbouw, tuinbouw en zeevisserij (VLAM), enzovoort. De verschillende Vlaamse ministers blijven bevoegd voor Europese of andere internationale initiatieven in hun eigen sektor maar doen dit onder de leiding van de minister-president. Deze laatste heeft in dat verband duidelijk laten verstaan dat in de nieuwe legislatuur niet meer mag gebeuren wat tijdens de vorige regeerperiode soms voor surrealistische scènes zorgde : een minister die in China rondtoerde zonder dat de minister-president dit wist of daarover vooraf geraadpleegd was.

Vlaanderen Internationaal.

Met dat herschikte instrumentarium bij de hand heeft de minister-president nu een beleidsbrief op de tafel van het Vlaamse parlement gedeponeerd. Het dokument draagt de titel “Vlaanderen Internationaal”. In dit stuk brengt Luc Van den Brande voor de eerste keer een geïntegreerde visie op de positie van Vlaanderen in de wereld, in een meerjarenperspektief, en met een reeks programmatorische aanduidingen. Voortaan wenst hij elk jaar met een beleidsbrief en met een konkreet programma voor het parlement te komen. Ik bewonder daarbij zijn optimisme. Immers, het Vlaamse parlement heeft bij mij, tot nog toe, niet de indruk gewekt zich werkelijk en met overtuiging met deze belangrijke materie in te laten, laat staan hierover originele denkbeelden te ontwikkelen. Zoals in nagenoeg alle overheidsdomeinen blijkt ook hier de uitvoerende macht meer dan een lengte voor te liggen op de parlementaire assemblee.

Luc Van den Brande definieert vier doelstellingen voor het Vlaamse buitenlandse beleid :

– een stem hebben in de wereld ;

– een sterregio blijven in Europa ;

– de motor zijn voor de kulturele verscheidenheid ;

– een eigen bijdrage leveren aan de internationale solidariteit.

De vier doelstellingen komen aan bod in de zes hoofdstukken van zijn tekst :

– naar één Vlaams buitenlands beleid ;

– de buitenlandse politiek van Vlaanderen ;

– het buitenlandse ekonomisch beleid van Vlaanderen ;

– naar een Vlaams ontwikkelingsbeleid ;

– het imago van Vlaanderen ;

– de organizatie van het buitenlandse beleid van Vlaanderen.

Al bij een eerste lezing vallen enkele punten op :

– Zonder dat te stellen, en misschien onbewust, hanteert de Vlaamse minister-president op het terrein van de buitenlandse betrekkingen dezelfde indeling en bijna dezelfde terminologie als deze die federaal sedert jaren bestaat. Op de Quatre Bras huist immers het ministerie van Buitenlandse Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het onderscheid tussen “buitenlandse betrekkingen” op de Quatre Bras belichaamd door de direktie-generaal P (voor “Politiek”) en “buitenlandse ekonomische betrekkingen” (overeenkomend met de direktie-generaal B) op het federale ministerie wordt ook in de Vlaamse beleidsbrief gemaakt door de aparte behandeling van het ene en van het andere onderwerp in de hoofdstukken 2 en 3.

– Niettegenstaande “ontwikkelingssamenwerking” bij de jongste staatshervorming een federale materie bleef, liegt de tekst van de Vlaamse beleidsbrief er niet om : ook zonder verdere diskussie over de bevoegdheidsdomeinen gaat de Vlaamse overheid een eigen samenwerkingsprogramma opzetten. Ze heeft daarvoor een half miljard frank veil. Het is ook duidelijk dat de VVOB Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand in de uitwerking van dit programma een sleutelrol zal spelen. Het Vlaamse ontwikkelingsbeleid, waarvoor de beleidsbrief als een vertrekpunt kan gelden, zal werk willen maken van programma’s voor en met de KMO’s, zal een beroep doen op Vlaamse niet-goevernementele organizaties, en zal ook samenwerking zoeken met universiteiten, hogescholen en research-instellingen.

– Bij de lezing van de regeringsverklaring van het Vlaamse kabinet in juni jl. had men de indruk dat Vlaanderen als zodanig zijn stem ook zou laten horen over problemen van buitenlandse betrekkingen die federaal bleven, maar die gezien een eigen Vlaamse gevoeligheid ook voor een formulering van eigen standpunten in aanmerking zouden kunnen komen. Hierover valt de nieuwe beleidsbrief wat mager uit.

– Over het buitenlands ekonomisch beleid van Vlaanderen, hoofdzakelijk de exportbevordering en in de tweede plaats de promotie van buitenlandse investeringen in Vlaanderen, biedt de beleidsbrief geen grote of nieuwe ideeën. Er worden nogal wat algemeenheden gedebiteerd zoals “de ekonomie wordt steeds internationaler” of “het belang van de export kan niet genoeg onderstreept worden”. Waarschijnlijk kan de Vlaamse overheid die in haar regeerverklaring een ietwat kritische zin met betrekking tot de Vlaamse Dienst voor Buitenlandse Handel had ingelast niet veel nieuwe maatregelen formuleren zolang de audit over de VDBH die zij aan een consultant heeft toevertrouwd, niet ten einde is. Deze zal waarschijnlijk eind januari 1996 af zijn. We moeten voor februari 1996 dan ook geen ingrijpende overheidsmaatregelen verwachten. Wel wordt er nu al gepleit voor een betere taakverdeling tussen BDBH en VDBH. Het is te hopen dat hier klaarheid komt. De exportondernemingen, die het al moeilijk genoeg hebben in de internationale “catch as catch can”, gruwen van ambtenaren-guerrilla’s die hun leven nog wat ingewikkelder maken dan het al is.

Goed nieuws is de paragraaf die aankondigt dat de Vlaamse regering de systemen van financiële tegemoetkomingen voor exportinitiatieven wil modernizeren ; en dat ze vooral de snelheid van de te nemen beslissingen wil opdrijven. Het is maar te hopen : momenteel haakt de helft van de ondernemingen die dossiers indienen gewoon af omdat ze maanden en maanden op een beslissing wachten terwijl hun prospektie toch moet doorgaan. De helft van de beschikbare begroting blijft daardoor onbenut.

Ook zijn de beschouwingen over internationale netwerkvorming vaag. De problemen worden weliswaar juist gesteld : de aanwezigheid in de kontrakten die door multilaterale instellingen gefinancierd worden, of de Vlaamse aanwezigheid in sommige federaal gefinancierde projekten (Copromex, leningen van staat tot staat e.d.). Maar oplossingen worden (nog) niet aangereikt, en evenmin de krachtlijnen van een programma ad hoc.

Naast de afwezigheid van Wallonië (zie kader), en de aanwezigheid van de andere buurlanden in de beleidsopties, valt het ook op dat de beleidsbrief (in het Frans !) stelt dat “qui trop embrasse mal étreint”. Dat is een princiep dat men slechts kan toejuichen : beter een beperkter aantal dingen goed doen dan zijn inspanningen te verdelen over een te groot aantal landen en daardoor uiteindelijk nergens een grote indruk maken.

Wat met applaus begroet moet worden, is de koncentratie op de landen van de Europese Unie, alsmede op Midden- en Oost-Europa. Vlaanderen is het enige Belgische gebied dat zoveel bilaterale hulpprogramma’s financiert in Centraal- en Oost-Europa, meer dan het federale België, meer dan Wallonië of Brussel. De resultaten zijn er trouwens : de Centraal- en Oosteuropese diplomaten hebben stuk voor stuk de weg naar het Martelaarsplein leren kennen. Sommige politieke koncepten, die onderhuids in de Vlaamse beleidsbrief aanwezig zijn, kunnen met nut verder uitgediept worden. Zo kan men met de prioriteit voor maritieme samenwerking, die in het beleidsdokument wordt aangegeven, vooral nu de Baltische Zee bijna een gesloten Euro-zee geworden is, de oude Hansagedachte opnieuw inhoud geven. De Flandria-Haven (Antwerpen, Gent, Zeebrugge) kan met de promotie door de Vlaamse overheid in de rug het havengebeuren tussen Stettin en de Russisch-Finse grens beïnvloeden. Hier liggen ongekende mogelijkheden die trouwens ook in Duitsland of Nederland niet onopgemerkt gebleven zijn.

Zeker niet op de laatste plaats is er aanmoediging en steun nodig vanwege parlement en publieke opinie voor de doelstellingen die de beleidsbrief ontvouwt over de voorbereiding van de Intergoevernementele Konferentie van 1996 die het Verdrag van Maastricht moet aktualizeren en vervolledigen. Het Komitee van de Regio’s, door het eerste Verdrag van Maastricht voorzien, is slechts advizerend. Vlaanderen, dat in het nationale en internationale recht trouwens meer is dan een regio omdat het (bijna) een deelstaat is, kan in deze materie het voortouw nemen. Vlaanderen, met name Luc Van den Brande, is nu al ondervoorzitter van het Komitee van de Regio’s en voorzitter van de tweede kommissie die de samenwerking met Centraal- en Oost-Europa wil bevorderen. Zoals Van den Brande zelf stelt : de tendens naar het tot stand brengen van grotere politieke verbanden moet niet noodzakelijk contradictorisch zijn met die andere tendens die het regionale beklemtoont en aan dit regionale niveau ook grotere bestuursbevoegdheid verleent.

Obstakels en grandeur.

Uit de beleidsbrief blijkt dat Luc Van den Brande er zich bewust van is dat deze objektieven een grote uitdaging zijn, en dat hij dit beleid moet uitbouwen zonder precedenten “onbelast door erfenis of door traditie”. Dat kan zowel als een voordeel of nadeel ervaren worden. Wat wij alleen doen, doen we niet per definitie beter !

Verschillende obstakels liggen op de buitenlandse weg van de Vlaamse minister-president.

Ten eerste is er de noodzaak dat dit beleid door het Vlaamse parlement positief gedragen wordt. Dat lijkt me nog geen verworvenheid. Zoals ik hoger schreef, heeft dit parlement nog geen blijk gegeven van grote gedrevenheid inzake buitenlandse betrekkingen. Deze assemblee zou toch als ambitie moeten hebben meer te worden dan een veredelde provincieraad.

Ten tweede is er de administratie en haar optreden in het buitenland. De Parijse korrespondent van De Standaard bracht onlangs het ontstellende verhaal van hogere ambtenaren van het Vlaamse departement kultuur die in Frankrijk totaal uit de toon vielen, zodat andere Vlamingen in die Franse konferentiezaal er bleek en aangeslagen van schaamte bij zaten.

Dit brengt ons tot het derde obstakel. De aanzet tot een Vlaams buitenlandbeleid is er ; maar heeft nog onvoldoende substantie om de waarnemer te overtuigen dat het hier om een ommekeer gaat voor de lange termijn. In de Vlaamse ambtenarij moet geïnvesteerd worden.

Het vierde obstakel is het Belgische establishment, waartoe ook Vlamingen behoren. Daar wacht men op de eerste verzwakking of op de eerste uitschuiver om de man van het Martelarenplein met nauwelijks verholen minachting van de straat in de gracht te duwen.

Er zijn dus nogal wat knipperlichten die de Vlaamse minister-president in de gaten moet houden.

De inzet is groot. Naarmate ik mij meer met deze materie heb ingelaten, is bij mij steeds sterker de overtuiging gegroeid dat het hier om een historische wending gaat. In 1993 werd er (bijna) een Vlaamse deelstaat geschapen. Ik stel vast dat mijn volk nu hefbomen van buitenlands beleid in handen heeft. Men kan niet de schouders ophalen voor iemand die zich aandient om de ruimte op te vullen die de konstituante en de wetgever hem gaven.

JAN HENDRICKX

Jan Hendrickx was ambassadeur en kabinetschef op Buitenlandse Zaken.

LUC VAN DEN BRANDE EN HET BUITENLAND Kreatieve en toekomstgerichte beleidsbrief verdient een breed debat.

VLAAMSE BILATERALE AKKOORDEN MET OOST-EUROPA De oogst van deze overeenkomsten begint op te schieten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content