Vlaamse dienstenexport hinkt achterop
Vlaanderen, exportland? Niet voor diensten, waarschuwt de werkgeversvereniging Voka. Goederenexport blijft belangrijk, maar de grootste groei zit in de dienstenexport. De Vlaamse economie dreigt de trein te missen.
De wereldhandel verzwakt, maar de teruggang zit vooral in de goederenhandel. Bij de diensten is daar niets van te merken, schrijft de werkgeversvereniging Voka in een recent rapport. In de afgelopen tien jaar groeide de wereldwijde dienstenhandel 60 procent sneller dan de goederenhandel, en die evolutie zal in de komende jaren nog versterken.
De export van diensten heeft nu eenmaal geen last van fysieke belemmeringen. Er zijn geen vrachtwagens of schepen voor nodig. “Een softwarepakket kan je met een simpele muisklik overal ter wereld aan de man brengen”, zegt Gilles Suply, adviseur internationaal ondernemen bij Voka. “Ook de industrie spint garen bij die evolutie. Een machineproducent zal bijvoorbeeld de bijbehorende software leveren, waarmee de klant zijn productieproces kan optimaliseren. Rolls-Royce verkocht vroeger vliegtuigmotoren, vandaag vlieguren. Via sensoren in de motoren kan het datacentrum van Rolls-Royce nauwgezet de vliegtuigmotoren opvolgen en onderhouds- en herstelwerken plannen.”
Maak onze steden aantrekkelijk voor kennisintensieve diensten. Dat zou onze export geweldig kunnen helpen” – Leo Sleuwaegen, KU Leuven
Diensten zijn dus de toekomst, maar Vlaanderen is niet mee met die trein. Het leeuwendeel van de Vlaamse export bestaat al jaren uit goederen. De inhaalbeweging door de diensten komt er maar niet. Tussen 2011 en 2016 bleven de diensten hangen op 23 procent van de totale Vlaamse export. “Dat wijst op een onontgonnen potentieel, zeker als je het vergelijkt met landen waaraan we ons graag spiegelen”, zegt Suply. “In Nederland nam het aandeel van de diensten in de export tussen 2011 en 2016 toe met 5 procentpunt, in Finland en Zweden met 7 procentpunt.”
Ook geografisch missen we kansen, stelt Voka. Onze dienstenbedrijven exporteren vooral naar de buurlanden, gevolgd door de rest van Europa en de VS. De dienstenexport naar de opkomende economieën hinkt achterop, ondanks de exponentiële economische groei in die landen. Sterker nog, onze dienstenexport naar China, India en Brazilië was lager in 2017 dan in 2010.
Vastgoedmakelaars
“Door al dat onbenutte exportpotentieel gaat veel welvaart verloren”, besluit Jan Van Hove, de hoofdeconoom van KBC en professor internationale economie aan de KU Leuven. “Diensten zijn goed voor drie kwart van de Vlaamse economie, terwijl ze slechts een kwart van onze export uitmaken. Bij de industrie is dat net omgekeerd. Gezien onze sterke en innovatieve industrie hoeft het overwicht van de industriële export niet te verwonderen. We overleven zelfs in industrieën die velen als dood en begraven beschouwen, zoals textiel. Dat succes maakt dat onze industrie allang niet meer voor de binnenlandse markt produceert, maar grotendeels georiënteerd is op de export.”
Maar de dienstenexport moet beter, en de industriële export kan daarbij helpen. “Industrie en diensten moeten hand in hand gaan. Landen die erin slagen beide in één economisch weefsel te gieten, hebben het meeste succes”, zegt Van Hove. “Een machinefabrikant kan bijvoorbeeld zijn producten voorzien van artificiële intelligentie, en daarmee nieuwe diensten aanbieden. Dat gebeurt al in Vlaanderen, maar de internationalisering komt er maar niet van.”
De Vlaamse diensten zitten gevangen in kleinschaligheid, meent Leo Sleuwaegen, professor strategisch management aan de KU Leuven. “Vlaanderen telt ontzaglijk veel consultancykantoortjes, vastgoedmakelaars en andere kleine dienstenbedrijfjes die af en toe een beetje exporteren, maar niet uitgroeien tot grote, internationale spelers. Dat ligt grotendeels aan ons corporatisme. Regels, vestigingswetten en vergunningen schermen onze diensten af van concurrentie. Zo hoeven de bedrijfjes geen moeite te doen om door te groeien en te internationaliseren.”
Omgekeerd trekt Vlaanderen te weinig dienstenmultinationals aan. “De internationale banken, verzekeraars, accountants en andere grote dienstenexporteurs trekken liever naar Londen, Amsterdam of Frankfurt”, zegt Sleuwaegen. “Dankzij hun openheid, goede bereikbaarheid en aantrekkelijkheid zijn die steden hefbomen onder de dienstenexport. Dat kun je veel minder zeggen van Antwerpen, nochtans een wereldhaven, of zelfs van Brussel, de hoofdstad van Europa. Maak die steden aantrekkelijk voor kennisintensieve diensten. Dat kan onze export vooruithelpen.”
Lang leve de diensten
“Dienstenbedrijven vergen relatief weinig investeringen. Zo heeft een consultant niet veel meer nodig dan een telefoon en een computer. Een klein rendement is dan voldoende om in leven te blijven. Dat is de reden waarom de dienstensector verhoudingsgewijs minder stopzettingen kent dan de industrie”, zegt Pascal Flisch van de handelsinformatieleverancier Trends Business Information. Om zijn punt te illustreren, deelde Flisch het aantal stopzettingen van de voorbije tien jaar door het aantal oprichtingen in dezelfde periode. Voor de Vlaamse dienstensector geeft dat een verhouding van 0,66. Voor de Vlaamse industrie is de verhouding een pak groter, of 0,85. Al ligt dat laatste cijfer eerder aan het kleinere aantal oprichtingen in de industrie. “Je denkt twee keer na vooraleer je een industrieel bedrijf opstart”, zegt Flisch. “Je moet de zware investeringen financieren, een fabrieksterrein vinden en een pak vergunningen krijgen. Veel succes.”
Aanpassen is de boodschap
Diensten hoef je niet te verschepen. De export ervan ontsnapt aan de zwaartekracht, maar kent des te meer wettelijke en reglementaire belemmeringen. Daar kan SD Worx over meespreken. Het Vlaamse hr-dienstenbedrijf, goed voor een half miljard euro omzet, is in 130 landen actief. Die hebben elk hun eigen sociale wetgeving, wat de internationalisering van SD Worx niet vergemakkelijkt. “Wij verkopen geen frisdrank”, zegt CEO Kobe Verdonck. “Ons kernproduct is loonadministratie. Door de wettelijke verschillen tussen landen kunnen we onmogelijk met een standaardproduct op de markt komen, zelfs niet in de Europese Unie.”
Ook het Gentse Comsof moest leren omgaan met verschillen tussen landen. Het bedrijfje met 50 werknemers en een omzet van 5 miljoen euro schrijft software voor de optimale uitrol van nutsnetwerken. “Legt Proximus een glasvezelnetwerk aan, dan zegt ons algoritme waar de kabel het best de straat oversteekt of waar de kabelkast moet staan”, legt CEO Raf Meersman uit. Comsof is klein, maar tegelijk een wereldspeler. “Wij hebben klanten in alle uithoeken van de wereld, van Nieuw-Zeeland tot Bolivië”, zegt Meersman. Aandacht voor culturele eigenheden is een must. “In Zuidoost-Azië bijvoorbeeld is persoonlijk contact cruciaal. Je moet al tien keer over de vloer komen eer de klant er nog maar aan denkt je software te kopen.”
In Europa zijn er dan weer andere drempels. “In Duitsland, Frankrijk en Spanje geraak je moeilijk binnen als je de taal niet spreekt”, zegt Meersman. “Bovendien bouwt elk land zijn netwerken anders uit. Britten hangen hun kabels graag aan palen, Duitsers steken ze liever in de grond. We moesten onze software telkens aanpassen aan de lokale markt. Dat was best moeilijk, maar het gaf ons voorsprong op onze concurrenten.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier