Vijfhonderd windmolens, duizend jobs

Op een kade in Oostende worden megawindmolens klaargemaakt om op zee te worden geïnstalleerd. Dat moet honderden lokale jobs opleveren.

Op de kaai aan het Zeewezendok in Oostende liggen drie gigantische wieken en andere stalen onderdelen. Samengevoegd vormen ze de Haliade 150, het nieuwste type windturbine van Alstom. Tegelijk zijn ze een symbool voor de nieuwe koers die Oostende kiest, weet Jan Allaert, commercieel directeur van het Havenbedrijf van Oostende (AGHO). “Havens worden altijd gepercipieerd als tonnagebehandelaars. Wij willen voortaan rekenen in toegevoegde waarde.”

De windmolenparken op zee zijn immers booming business. Oostende, maar ook de Nederlandse havens van Vlissingen en IJmuiden (bij Amsterdam) en het Franse Duinkerke richten zich steeds meer op de markt van de hernieuwbare energie. Alleen de Britse havens geven voorlopig niet thuis, bij gebrek aan zwaarlastkades die het gewicht van 20 ton staal en beton per vierkante meter kunnen dragen.

Die infrastructuur is nodig, want zeewindmolens zijn indrukwekkende gevaartes van alles samen meer dan honderd ton. De Haliade 150, die op de site van het park Belwind wordt gebouwd, zal 186 meter boven het water uitsteken. Met 64 meter lange funderingspalen en 34 meter waterdiepte meegerekend bedraagt de totale hoogte ruim 280 meter, met 27 ton zware wieken van 150 meter spanwijdte. Onder andere omdat er geen tandwielkast in zit, is er minder onderhoud nodig en zou ook het aantal beschikbare uren dat de molen kan draaien, 15 procent hoger moeten liggen. De turbine heeft een capaciteit van 6 megawatt, goed voor de energiebehoefte van ongeveer 5000 gezinnen.

Twee jobs per windmolen

Het gaat om een testopstelling. Er staat al zo’n molen in Carnet, aan de monding van de Loire, maar: “dit is de eerste die we echt in zee bouwen. De beslissing om hem hier, en niet in Nederland, het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk, te bouwen is een interne concurrentieslag die we hebben gewonnen, mede dankzij de intense samenwerking met Belwind”, vertelt Ward Gommeren, country sales director voor de Franse engineeringgroep Alstom, niet zonder trots. Als de windmolen echt in productie gaat, zal dat gebeuren in het Franse Saint-Nazaire, waar Alstom drie van de vier windparken voor de Bretoense kust mag bouwen. Maar op het verlanglijstje staan ook de nog niet gebouwde Belgische windmolenparken zoals Belwind II, Norther, Rentel Seastar en Mermaid.

Toch leveren de molens ook jobs op in ons land. “Tot 60 procent van de bouw gebeurt lokaal: Jan De Nul heeft hier 1825 ton steen op de zeebodem gestort, Geosea doet de fundering, Iemants levert de funderingsconstructie, Aertssen zorgt voor het kraanwerk, 3E levert studies, enzovoort. We maken gebruik van Belgische expertise, die die bedrijven vervolgens wereldwijd kunnen vermarkten.”

Het aantrekken van productievestigingen voor windmolens is niet noodzakelijk een prioriteit voor Oostende, zo blijkt. De markt waar de kusthaven op mikt, valt uiteen in twee fases, die ook bij de meeste windmolenbouwers aparte divisies vormen. Tijdens de bouw van het park spoelen multinationale projectteams één tot anderhalf jaar aan in de haven van dienst.

Die ruimen vervolgens het veld voor de andere divisie: de technici die het onderhoud van de molens voor hun rekening nemen. Zo heeft, naast Alstom, ook de Duitse turbineproducent REpower al een vestiging in de Koningin der Badsteden, en plant ook het Deense Vestas er één. Allaert: “Dan gaat het over contracten van tien tot vijftien jaar, met magazijnen waar onderdelen worden bewaard, speciale vaartuigen en uitrusting, met jobs voor veel lokale mensen.”

Internationale studies hanteren daarbij een richtsnoer van twee jobs per windmolen. “We zitten nu al aan ongeveer 200 mensen, waarmee we zelfs lichtjes boven die norm zitten. De 500 windmolens voor de Belgische kust zouden goed moeten zijn voor 1000 jobs”, weet Allaert. En daar stopt het verhaal niet, want behalve de zeven Belgische windmolenparken hoopt REBO, Renewable Energy Base Oostende, ook een deel van de Britse parken te kunnen bedienen. Dat verdubbelt in één klap het potentieel. Al is het niet zo eenvoudig om de nodige mensen te vinden. “We bespreken met technische scholen de mogelijkheid om opleidingen windtechnicus te geven”, zegt Allaert hoopvol. Gommeren steunt ook het initiatief om een Offshore Training Centre op te starten: “Uiteindelijk moet iedereen die op zee gaat, worden opgeleid. Dat zijn allround specialisten, die iets kennen van zowel elektronica, techniek, als het maritieme. Dat vereist nieuwe opleidingsmethodieken.”

De haven van Oostende mikt trouwens niet alleen op windmolens, maar op alle vormen van groene en blauwe energie. Zo zijn er in de achterhaven drie centrales voor biomassa. In het wetenschapspark Greenbridge, inclusief een incubatie- en innovatiecentrum, wordt een brede waaier aan groene technologie onder de loep gehouden. Ook dat levert jobs op: zo stelt eCoast, een spin-off van de Universiteit Gent, vijf mensen tewerk in de voorhaven, waar ze de zandbanken in kaart brengen. Het havenbedrijf is ook betrokken in FlanSea, dat onderzoek doet naar golfenergie, en het energiekennisplatform Power-Link.

Ruimer dan havens

Het belang van de zeewindmolens gaat nog ruimer dan de havens alleen, vindt Gommeren. “Als je als industrie de werkgelegenheid wil verzekeren, dan moet je competenties kunnen opbouwen. Daarvoor is de bouw van de zeewindmolenparken, en van de hoogspanningslijnen om die energie aan land te brengen, van levensbelang. Want in onze branche zijn het de enige grote projecten in België. Voor Alstom zijn ze ook ideaal om onze offshore-activiteiten uit te bouwen.”

Die competenties zijn ook van belang bij de interne concurrentiestrijd die landen binnen internationale groepen nu eenmaal voeren. Zo is de tak renewable power, die pas twee jaar geleden werd opgericht, nu goed voor 10 procent van de 19,9 miljard euro omzet van Alstom. Met vestigingen in Brussel, Muizen, Charleroi, Dison en nu Oostende biedt de groep Alstom in België werk aan 1330 mensen, van wie meer dan 500 ingenieurs, die samen goed zijn voor 330 miljoen euro omzet.

Die mensen hoopt Gommeren ook te kunnen inschakelen voor het Belgian Offshore Grid. Dat samenwerkingsverband van alle zeewindparkontwikkelaars en Elia, wil op twee locaties een stopcontact in zee bouwen: één bij het park Northern, en één op een artificieel eiland, dat ook moet dienen als back-upsysteem wanneer er te weinig wind is. “Die Europese aanbesteding volgt eerstdaags.”

De Franse groep mikt ook op de Belgische markt voor landturbines, maar botst er regelmatig op het vergunningstraject dat de technologische ontwikkelingen niet volgt. “Een vergunningsprocedure kan twee tot zeven jaar duren”, verduidelijkt Gommeren. “Intussen zijn er veel betere windturbines op de markt, maar is het proces te complex om de milieuvergunning aan te passen.”

LUC HUYSMANS, FOTOGRAFIE THOMAS SWEERTVAEGHER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content