Vermoeden van ingewilligd bezwaar: geen praktisch belang

De regel dat een bezwaar inzake lokale belastingen in sommige gevallen geacht wordt ‘ingewilligd’ te zijn, heeft geen enkel praktisch nut, zo blijkt opnieuw uit een recent arrest van het Arbitragehof.

e procedure voor inkomstenbelastingen is bekend. Wie het op gelijk welk punt niet eens is met de gevestigde aanslag kan in ‘bezwaar’ gaan. Het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen drie maanden vanaf de datum van de verzending van het aanslagbiljet.

Zodra het bezwaar is ingediend, zal de administratie het bezwaarschrift onderzoeken, wat uiteindelijk moet uitmonden in een beslissing van de gewestelijk directeur. De wet zegt niet binnen welke termijn de directeur zijn beslissing moet nemen. In theorie beschikt hij daarvoor over een onbeperkte termijn.

Maar bij de hervorming van de fiscale procedure, enkele jaren geleden, heeft de wetgever beslist dat de belastingplichtige niet langer verplicht is eeuwig te wachten. Zodra een bepaalde termijn verstreken is en er nog steeds geen directoriale beslissing genomen is, kan de belastingplichtige het fiscale geschil rechtstreeks voorleggen aan de fiscale rechtbank van eerste aanleg. Door het geschil aanhangig te maken bij de rechtbank wordt de directeur ontheven van zijn bevoegdheid om over het bezwaarschrift uitspraak te doen, en is alleen de rechter nog bevoegd om uitspraak te doen.

De termijn waarvan sprake bedraagt in beginsel zes maanden. Maar die wordt verlengd tot negen maanden als de aanslag van ambtswege gevestigd is.

LOKAAL. Voor provinciale en gemeentelijke belastingen geldt een gelijkaardige regeling. Met dien verstande dat het bezwaar hier niet moet worden ingediend bij de gewestelijk directeur, maar wel bij het college van burgemeester en schepenen als het om gemeentebelastingen gaat en bij de provinciegouverneur als het om provinciale belastingen gaat.

Een ander, op het eerste gezicht belangrijk verschilpunt, betreft de vraag wat er gebeurt als een beslissing over het bezwaarschrift uitblijft.

Voor inkomstenbelastingen heeft het uitblijven van een beslissing in principe geen enkel gevolg voor de afloop van het hangende geschil. Het enige gevolg is, zoals we hebben gezien, dat de belastingplichtige na verloop van tijd de beslissing niet meer moet afwachten en zich rechtstreeks tot de rechtbank kan wenden.

Voor gemeentelijke en provinciale belastingen is dat ogenschijnlijk anders. De wetgever heeft immers bij de hervorming van de fiscale procedure uitdrukkelijk gesteld dat een bezwaar inzake lokale belastingen ‘bij ontstentenis van beslissing’ geacht wordt ‘ingewilligd’ te zijn.

DRAAGWIJDTE. In de loop van de voorbije jaren heeft men zich in praktijkmiddens het hoofd gebroken over de juiste draagwijdte van deze regeling. De wet zegt dat een bezwaar inzake gemeentelijke of provinciale belastingen geacht wordt ingewilligd te zijn, zodra het college van burgemeester of schepenen of de provinciegouverneur nalaat een beslissing te nemen. Tegelijk geldt ook hier (zoals voor inkomstenbelastingen) dat men niet eeuwig op een beslissing moet wachten, en dat men zich na verloop van zes (soms negen) maanden rechtstreeks tot de rechtbank kan wenden.

Hoe moet het wettelijk vermoeden van het ‘ingewilligd’ bezwaar dan worden begrepen? Vier jaar geleden oordeelde het Arbitragehof al dat het vermoeden van het ‘ingewilligd’ bezwaar geen enkel praktisch gevolg heeft. De wetgever heeft immers ook voor lokale belastingen geen enkele termijn bepaald waarin over het bezwaar uitspraak moet worden gedaan.

BEVOEGDHEID. Maar in de praktijk hadden sommige belastingplichtigen, en met hen sommige rechtbanken, daar een andere mening over.

Voor de gemeentelijke en provinciale belastingen geldt, zoals gezegd, eveneens de regel dat men bij gebrek aan beslissing over het bezwaarschrift, na zes (soms negen) maanden terecht kan bij de rechtbank. De bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen of van de provinciegouverneur is daarmee uitgeput. Zodra de zaak (na zes of negen maanden) aanhangig is gemaakt bij de rechtbank, is alleen de rechter nog bevoegd om over het fiscale geschil te oordelen. Maar aangezien de wet zegt dat het bezwaar bij ontstentenis van beslissing (vanwege het college van burgemeester en schepenen, of de provinciegouverneur) geacht moet worden ‘ingewilligd’ te zijn, hebben verschillende rechtbanken geoordeeld dat ook zij niets meer te vertellen hadden. Zij concludeerden dat zij alleen nog maar konden vaststellen dat het wettelijk vermoeden in werking was getreden, en dat het bezwaar dus als ‘ingewillligd’ moest worden beschouwd.

ARBITRAGEHOF. Maar in een nieuw arrest heeft het Arbitragehof deze rechtspraak een halt toegeroepen (arrest van 22 juli 2004).

Het hof heeft nu voor recht gezegd dat het vermoeden van ‘ingewilligd’ bezwaar geen enkel effect mag hebben in de gerechtelijke fase van de fiscale procedure. Anders gezegd, een rechter bij wie een geschil over gemeentelijke of provinciale belastingen aanhangig wordt gemaakt, moet zich zonder meer over de grond van de zaak kunnen uitspreken. De wettelijke regel dat het bezwaar geacht wordt ingewilligd te zijn als de administratieve overheid geen beslissing heeft genomen, kan de rechter dus niet beletten om toch ten gronde uitspraak te doen.

Conclusie: opnieuw blijkt, dat de wettelijke regel van het ‘ingewilligd bezwaar’ op het gebied van de gerechtelijke geschillenregeling geen enkel praktisch belang heeft. De wet wordt dus best zo snel mogelijk aangepast.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

Jan Van Dyck

“De bevoegdheid van de rechter blijft volledig intact.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content