VENNOOTSCHAPSBELASTING. 50 %-regel afgeschaft. Korrektie indienen of bezwaar
Het grote nieuws van de voorbije weken is uiteraard de vernietiging door het Arbitragehof van de wettelijke maatregel die patrimoniumvennootschappen, professionele vennootschappen van beoefenaars van vrije beroepen, managementvennootschappen, enzovoort, uitsloot van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting.
In de regel bedraagt het tarief van de vennootschapsbelasting 39 % (plus drie opcentiemen aanvullende krisisbijdrage). Maar voor vennootschappen met een belastbaar inkomen van niet meer dan 13 miljoen frank geldt een verlaagd opklimmend tarief. 28 % (plus drie opcentiemen aanvullende krisisbijdrage) op de eerste schijf van 0 tot 1 miljoen frank ; 36 % (plus drie opcentiemen) op de volgende schijf van 1 miljoen frank tot 3,6 miljoen frank ; en tenslotte 41 % (plus drie opcentiemen) op de schijf van 3,6 miljoen frank tot 13 miljoen frank.
Voor kleine vennootschappen met een belastbaar inkomen van niet meer dan 1 à 3,6 miljoen frank is dit verlaagd opklimmend tarief dus wel erg belangrijk. Zij betalen beduidend minder belasting, dan wanneer zij aan het vol tarief (39 %) onderworpen zouden zijn.
RUSH.
Onder meer die lage belastingdruk heeft ertoe geleid dat in de voorbije jaren een ware “rush” naar de vennootschapsvorm ontstaan is. Weg van de dure personenbelasting. En ook weg van de hoge sociale-zekerheidsbijdragen die op gewone bezoldigingen van toepassing zijn.
Maar men kent het effekt : hoe meer mensen een ontsnappingsroute gebruiken, hoe sneller de fiskus reageert om die route de pas af te snijden. Met de “rush” naar de vennootschapsvorm is het niet anders geweest. Denk maar aan de invoering van de biezondere sociale-zekerheidsbijdrage van 7000 frank ten laste van vennootschappen (bedoeld om het verlies aan sociale-zekerheidsinkomsten te kompenseren). Of nog, aan de verhoging van het inbrengrecht van 0,5 % naar 12,5 % wanneer natuurlijke personen een woning inbrengen in een vennootschap. En bijvoorbeeld ook aan de alsmaar toenemende uitsluiting van bepaalde vennootschappen uit het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting.
MILJOEN.
Aan het lijstje van “uitgesloten vennootschappen” zijn in de loop van de voorbije jaren inderdaad twee voor de praktijk zeer belangrijke toepassingsgevallen toegevoegd. Om te beginnen, de zogenaamde “1 miljoen frank-regel” en kort daarna de “50 %-regel”.
De “1 miljoen frank-regel” wil bereiken dat vennootschappen aan ten minste één van hun bestuurders of werkende vennoten een minimumbezoldiging toekennen van één miljoen frank (of wanneer die lager is, een bezoldiging die ten allerminste gelijk is aan het belastbaar inkomen van de vennootschap). De bedoeling van die regel is duidelijk : vennootschappen ertoe dwingen niet al de winst in de vennootschap te reserveren, maar minstens een deel ervan in de vorm van bezoldigingen uit te keren. Bezoldigingen die dan hun normaal fiskaal en parafiskaal lot ondergaan. Wie de “1 miljoen frank-regel” niet respekteert, heeft geen recht op het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting (tenzij het om een door de Nationale Raad van deCoöperatie erkende koöperatieve vennootschap zou gaan)
VIJFTIG.
De “50 %-regel” had een andere invalshoek. Hij was bedoeld om die vennootschappen uit te sluiten van het verlaagd opklimmend tarief die naar het oordeel van de wetgever veelal uitsluitend om fiskale redenen worden opgericht. Wat volgens de wetgever blijkbaar meestal het geval zou zijn als bijvoorbeeld beoefenaars van vrije beroepen hun beroep in vennootschapsvorm organizeren ; of nog, wanneer patrimoniumvennootschappen, of managementvennootschappen worden opgericht. Vandaar de nieuwe regel die het verlaagd opklimmend tarief voortaan voorbehield aan vennootschappen waarvan het belastbaar inkomen tot beloop van ten minste 50 % afkomstig is uit nijverheids-, handels- of landbouwaktiviteiten.
STORM.
De beide maatregelen zowel de 1 miljoen frank-regel, als de 50 %-regel hebben in de praktijk voor een storm van protest en verontwaardiging gezorgd. En hebben ertoe geleid dat prompt verzoeken tot vernietiging ervan ingediend werden bij het Arbitragehof. Wegens beweerde schending van het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel.
De uitslag is inmiddels bekend. Zoveel maanden geleden besliste het Arbitragehof al dat de 1 miljoen frank-regel wel de toets met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel kan doorstaan. Tenzij op één enkel onderdeel. Zoals hoger gezegd, eist de 1 miljoen frank-regel dat aan minstens één bestuurder of werkend vennoot een bezoldiging wordt toegekend van 1 miljoen frank. Maar daarnaast heeft de wetgever ook nog in een overgangsregel voorzien voor vennootschappen met een belastbaar inkomen van minder dan 1 miljoen frank : de minimumbezoldiging die zij toekennen (aan ten minste één bestuurder of werkend vennoot) moet ten minste gelijk zijn aan het belastbaar inkomen van de vennootschap. Maar oorspronkelijk was in deze laatste hypotese nog een bijkomende voorwaarde toegevoegd. Die luidde dat het belastbaar inkomen van de vennootschap, opgeteld bij de betrokken bezoldiging, ook weer ten minste 1 miljoen frank moest bedragen. Het is nu juist (en alleen maar) die laatste voorwaarde die door het Arbitragehof werd geschrapt.
Wat van de 1 miljoen frank-regel overblijft, is dus, dat de minimumbezoldiging ten minste 1 miljoen frank moet bedragen of, als het belastbaar inkomen lager is dan 1 miljoen frank, dat die bezoldiging minstens gelijk is aan het belastbaar inkomen.
STRENGER.
Wat de 50 %-regel betreft, is het oordeel van het Arbitragehof veel strenger. De maatregel is in zijn geheel strijdig met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel. Het vermoeden dat bijvoorbeeld beoefenaars van vrije beroepen meer dan andere beroepskategorieën louter om fiskale redenen vennootschappen zouden oprichten, houdt volgens het Arbitragehof geen steek. Het vormt geen objektieve verantwoording om de ene vennootschap wel, en de andere niet uit te sluiten uit het verlaagd opklimmend tarief. Anders gezegd, als een bakker of een beenhouwer een vennootschap opricht, dan kan dit al even goed louter ingegeven zijn door fiskale motieven, dan wanneer een dokter of een advokaat een vennootschap opricht. Waarom dan de bakkers en de beenhouwers sparen en de dokters en advokaten bestraffen ?
IEDEREEN.
De vernietiging van de 50 %-regel heeft tot gevolg dat alle vennootschappen die op basis daarvan van het verlaagd opklimmend tarief uitgesloten werden, meteen terug toegang krijgen tot dat verlaagd opklimmend tarief. Wanneer het Arbitragehof een wettelijke maatregel vernietigt, heeft dergelijke uitspraak immers niet alleen uitwerking ten opzichte van de partijen die om de vernietiging hebben verzocht. De vernietiging geldt ten opzichte van iedereen. Dus ook ten aanzien van de vennootschappen die niet zelf om de vernietiging hebben verzocht. En ook ten aanzien van de fiskus. Bovendien werkt dergelijke vernietiging volledig terug. Men mag dus doen alsof de vernietigde maatregel nooit heeft bestaan.
INSTRUKTIES.
In de praktijk blijken sommige kontrole-ambtenaren van de vennootschapsbelasting daar nog wel wat moeite mee te hebben. Zij hebben immers nog geen instrukties gekregen van het hoofdbestuur. En weten officieel dus nog niet dat de 50 %-regel afgeschaft is. Maar dat zijn achterhoedegevechten. De 50 %-regel is wel degelijk afgeschaft (het heeft in alle kranten te lezen gestaan, en radio en tv hebben er uitvoerig aandacht aan besteed ; het arrest werd trouwens inmiddels officieel in het Staatsblad gepubliceerd). Zoals gezegd, moet ook de fiskus zich zonder meer bij die afschaffing neerleggen (tenzij hij nog vlug een andere regeling door het parlement doet goedkeuren, maar dat zou naar verluidt niet de bedoeling zijn).
VERBETERING.
Wat met vennootschappen die op het aangifteformulier in de vennootschapsbelasting vermeld hebben dat zij gezien de 50 %-regel die op dat ogenblik nog bestond geen recht hadden op de toepassing van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting ? In de veronderstelling dat de aanslag in de vennootschapsbelasting nog niet ingekohierd is, kunnen zij er allicht mee volstaan een schrijven te richten naar het taxatiekantoor, met daarin een verbetering van hun aangifte. Is de aanslag inmiddels gevestigd, dan biedt de procedure van het “bezwaar” ongetwijfeld uitkomst.
ANDERS.
Waarbij men uiteraard niet mag vergeten dat er nog andere uitsluitingsgronden zijn. Een patrimoniumvennootschap of een vennootschap van beoefenaars van vrije beroepen die bijvoorbeeld vergeten is de (niet-afgeschafte) 1 miljoen frank-regel toe te passen, mag het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting vergeten. Idem voor vennootschappen die onder andere uitsluitingsgronden vallen. Zo bijvoorbeeld maar dit is niets nieuws vennootschappen die dividenden uitkeren die hoger zijn dan 13 % van het maatschappelijk kapitaal, enzovoort.
Kortom : de vernietiging van de 50 %-regel brengt enkel soelaas voor vennootschappen die “alleen daardoor” van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting uitgesloten waren.
En naar de wetgever toe mag men hopen dat hij in het vervolg een beetje beter uitkijkt vooraleer hij de fiskale wereld in rep en roer zet met een maatregel waarvan van in het begin bijna met honderd procent zekerheid gezegd kon worden dat hij ongrondwettelijk discriminerend was.
Jan Van Dyck
Jan Van Dijck is fiskalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier