Van Dutch disease tot poldermodel
Tijdens zijn overzicht van het Nederlandse economische wel en eeuw in deze eeuw, belicht Jan Luiten van Zanden ook het poldermodel. De horizon blijkt niet wolkeloos.
Zelfs de Nederlandse ministers bezondigden zich in de jaren zeventig aan een gulle subsidiëring van ten dode opgeschreven bedrijven. Onder zware druk van de successieve ministers van Economische Zaken werden, bijvoorbeeld, grote delen van de scheepsbouw en de metaalnijverheid samengevoegd tot RSV. Uiteraard kwam ook de textiel in aanmerking. Zodra bedrijven aanklopten om steun, stuurde de overheid aan op fusies. Schaalvergroting en automatisering zouden de neergang ombuigen naar een florissante conjunctuur.
Ook reconversie stond voorop. Zo ontstond onder meer Akzo, dat in 1969 opborrelde toen AKU worstelde met een verzadigde kunstvezelmarkt en zich toespitste op de farmaceutische en elektrochemische tak. De oude kernactiviteit werd ingeruild voor vroegere nevenactiviteiten. Maar het klassieke voorbeeld blijft DSM, het reconversievehikel van de tanende Limburgse steenkoolnijverheid. In Belgisch Limburg werd het reconversiegeld anders besteed.
DE PAARSE KOEVOET.
Op het eerste gezicht loopt het Nederlandse beeld grotendeels parallel met de Belgische evolutie. Maar het overzicht Een klein land in de 20ste eeuw toont, onbedoeld, ook aan dat België het aan zijn politieke reacties te wijten heeft dat het geruime tijd (nog) dieper in het economische moeras zonk. Communautaire wafelijzers en streekgebonden potverterende politieke baronieën waren daar niet vreemd aan, maar dat is een ander verhaal.
Jan Luiten van Zanden, een economisch historicus en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, schreef een erg leesbare economische geschiedenis van Nederland tussen 1914 en 1995. Hij publiceerde het boek eerst in het Engels, de lingua franca van academici en topmanagers. We onthouden vooral dat het bewonderde poldermodel van zeer recente makelij is. Amper vijftien jaar geleden was Nederland internationaal nog berucht wegens de Dutch disease. Het land werd zowat verpletterd onder de loodzware last van de hoog ontwikkelde verzorgingsstaat en het volkomen gebrek aan soepelheid op het sociaal-economische forum. Alles werd geregulariseerd tot zeven cijfers na de komma, met het rampzalige gevolg dat niets meer bewoog. Als klap op de vuurpijl belandde het industrieel grootbedrijf, toen de (puffende) locomotief van de welvaartsstaat, op een sukkelspoor.
De nieuwe dynamiek die na 1995 op gang kwam, stoelt op neoliberale principes, maar kan rekenen op een brede maatschappelijke consensus. Dit uit zich inmiddels ook in de paarse regeringscoalitie van sociaal-democraten, liberalen en links-liberalen, een (verstands)huwelijk dat in het federale België onmogelijk lijkt. Aanvankelijk sputterden de vakbonden weliswaar tegen, vooral op het terrein van de flexibiliteit, maar hun gewicht viel al gauw te licht uit. Ze geven nu grosso modo hun steun aan de paarse koevoet, die inmiddels ingezien heeft dat de groei grotendeels vanuit dynamische kmo’s stamt.
AANDEELHOUDERSREVOLUTIE.
Jan Luiten van Zanden ontpopt zich niet tot een beate lakei van het Nederlandse mirakel. De banenmachine is hoofdzakelijk te danken aan de zeer geringe toename van de loonkosten, “wat op de lange termijn geen erg veelbelovende groeistrategie is.” In de jaren vijftig pasten onze noorderburen al een lagelonenstrategie toe, die leidde naar een ondergewaardeerde munt, die op zijn beurt de export aanzwengelde. Vandaag staat de gulden evenwel beresterk. Dit euvel wordt gecompenseerd door het feit dat Nederland op zijn belangrijkste exportmarkt concurreert met de Duitse industrie. Daar daagden evenwel ook Italianen en andere kapers met zwakke munten op.
Ondertussen leidde de sterke gulden tot problemen voor de ondernemingen die afhankelijk waren van uitvoer naar de dollar- en sterlingzone. “Dat het relatief slecht ging met enkele industriële concerns ( Philips, Fokker), moet ten dele aan deze terugkerende problemen worden toegeschreven.”
Uiteindelijk sloeg de combinatie van loonmatiging en een sterke munt dan toch aan. Loonmatiging heeft evenwel ook een vrij langzame groei van de arbeidsproductiviteit tot gevolg, wat problematisch kan worden voor de concurrentiepositie. Bovendien zal Nederland op dat gebied sowieso nooit kunnen wedijveren met echte lagelonenlanden. Ook de daling van de onderzoeks- en ontwikkelingsuitgaven is een veeg teken. De trage groei van de investeringen baart nog meer zorgen. Delokalisatie zou wel eens aan de basis ervan kunnen liggen. De aandeelhoudersrevolutie van de jaren tachtig gaat evenmin vrijuit. Ze verhoogde de druk om winst te maken, waardoor het management minder aandacht schenkt aan ontwikkeling en investeringen. Dit is een noodzaak voor de lange termijn, maar zet een domper op de dividenden die de aandeelhouders vandaag eisen.
Jan Luiten van Zanden, Een klein land in de 20ste eeuw – Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995. Spectrum, 269 blz., 995 fr. ISBN 90 274 6166 X.
LUC DE DECKER
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier